Blogs
Plein aan het eind van de tunnel
Inmiddels is het een dag meer dan een jaar geleden dat ik door een gestreste collega werd afgeblaft omdat ik actie ondernam op de lockdown maatregelen. Niet ik, maar hij was de baas. Dat ik het wel even wist. Gelukkig wist ik ook dat de collega in kwestie zo reageert onder stress, want na zes jaar samenwerken heb je wel een beetje een beeld van hoe iemand reageert als er stront aan de knikker is. Het is toch een soort gemeenschap, zo’n organisatie. We joegen de mensen het museum uit; we moesten tenslotte per direct sluiten. Iedereen had er begrip voor, en iedereen dacht dat het maar even zou duren. Het voelde best wel spannend, die eerste lockdown. Iets nieuws, iets om over na te denken.
Meteen aan de start deed ik dat, dat nadenken. Ik postte een paar dingen op deze blog en al mijn gedachten en projecties over de toekomst zijn min of meer waar gebleken. Mijn grootste zorg was dat onder de stress en de langdurigheid van de situatie men voor zichzelf zal gaan. Uit het oog verliest dat je een mondkapje niet voor jezelf draagt, maar om een ander te beschermen. Dat mensen denken in data en cijfers, omdat dat is waarover je leest in de kranten. Maar dat de realiteit van je vader in het ziekenhuis, die we volgens de critici maar ‘moesten laten sterven, dat is natuurlijk verloop. We moeten ophouden iedereen te beschermen, waar zijn we mee bezig!?’ toch anders is dan cijfers en slecht uitgewerkte datarepresentaties die naar de hand gezet worden van de mening van de auteur. Ik had gelijk, ook al werden mijn artikelen door menigeen afgewezen voor publicatie, omdat ze ‘achterhaald’ waren. Je kon het niet meer hebben over overvolle ziekenhuizen, want we hadden alles zo op orde en de maatregelen werden versoepeld. Ik was te laat.
Wat ik nu ga schrijven komt ongetwijfeld weer te laat, maar ik schrijf het toch omdat ik het anders misschien zelf vergeet en zelf vind ik dat er nog steeds dingen zijn om over te prakkiseren Me dunkt dat het prettig is een plek te hebben om je eigen gedachten na te lezen voor het geval je er nog eens opnieuw over na wil denken.
Vorige week liep ik door twee verschillende steden; Amsterdam en Den Haag. En Ineens begon het me te dagen dat wij saamhorigheid en kapitalisme aan elkaar hebben verbonden. Ik zag geen plein dat nog leeft zonder terrassen waarop je koffie kan drinken. Geen plein met zitplaatsen voor iedereen, waar je zomaar mag zitten met je eigen wijn en boterhammen. Waar het leefde in Den Haag die week, was waar er winkels waren. Of waar koffieondernemers standjes buiten hadden staan om versnaperingen te verkopen. Mensen kwamen samen, stonden in de rij, bleven hangen op stoepjes en traptredes om even weer het gevoel te hebben van de vorige vroege lentedagen.
Deze week had ik een digitaal gesprek met een Griekse man met wie ik iets flirterigs had. Hij werkt en woont in Utrecht. Het gesprek kwam op de crisis en op de protesten en hij zei dat mensen in de vorige crisis ook boos waren op Griekenland ook al kreeg Nederland uiteindelijk rente over de lening en kwamen ze er dus goed vanaf. De mensen waren boos op de verkeerde, zei hij. Ik vond dat ook, maar ik vond ook dat mensen niet gezien werden binnen hun ervaring. Ik zei de man dat het voor een kleine ondernemer niet te begrijpen is dat iedere winkel op de hoek weer een H&M of een Zara of een Lidl wordt, terwijl zijn kleine winkel ten onder gaat aan het geweld van gentrificatie. Dat de EU geen oren heeft naar lokaliteit en de individuele ervaring, omdat ze zichzelf verloren hebben in hun eigen positie tussen land- en wereldpolitiek. Dat er onder het land nog sprake is van gemeentes, steden, wijken en lokale gemeenschappen en uiteindelijk het individu komt niet ter sprake in zulke gevallen. Ik zei hem dat ik het een gemis vond dat de EU geen oog had voor de complexe systemen en niveaus waarbinnen zij opereert. Dat het zonde is dat ze praat over de toename van een BNP of het effect op de economie, maar geen oog heeft voor de effecten van de EU op lokaal niveau waardoor ze ook de steun verliezen van mensen die zich ongezien en ongehoord voelen. Dat was te veel voor de man; het gesprek werd beëindigd en ik werd geblokkeerd. Stel je voor dat je dat zou doen op een plein.
Natuurlijk zouden we nu ook niet massaal op een openbaar terras zitten met eigengemaakte boterhammen en een fles wijn, want we moeten thuis zijn. Maar het feit dat er geen gelegenheid is gebruik te maken van de publieke ruimte op een manier die uitnodigt tot ontmoeting en gesprek zonder dat er iets gekocht moet worden is in feite niets anders dan de blik van beleidsmakers en politici die nadenken over cijfers en data in plaats van over gemeenschap en saamhorigheid. Dat was al zo, maar de lockdown maakt het nu zichtbaar.
Gemeenschap en saamhorigheid kan nog net zo goed grenzeloos zijn; begrijp me niet verkeerd. Toch is het tekenend, al is het maar voor mezelf alleen, dat ik nu de neiging heb aan te geven of ik voor of tegen de EU ben, omdat ik er blijkbaar van overtuigd ben dat ik tenminste moet aangeven voor welk kamp ik ben opdat ik mensen niet van mij vervreemd. Terwijl ik het veel belangrijker vind om een discussie te hebben over de meer complexe zaken. Ja of nee zeggen kan iedereen, generalisaties doen ook. Ik vind het juist belangrijk dat we niet gelijk een mening hebben, maar discussies kunnen voeren. Ik vind het belangrijk dat we, als alles dicht is, en er geen eind lijkt te komen aan de situatie, kunnen zuchten en kunnen denken: maar in ieder geval kan ik nog even naar het plein met mijn thermoskan koffie en misschien maak ik daar een praatje. Misschien heb ik zelfs een discussie en leer ik iets over het perspectief van de ander. Misschien kom ik tot begrip en ieder geval zal ik me daar minder alleen voelen, en meer onderdeel van een geheel. In ieder geval is er een plek waar ik naartoe kan om even mensen te zien die hier ook leven. En is er een plek waar ik ook straks heen kan zonder dat er direct iemand in mijn nek staat te hijgen om te horen waarvoor ik nu eigenlijk mijn portemonnee kom trekken.
Komende week mag er gestemd worden. Terwijl ik mij door de partijprogramma’s worstel valt me op dat zelfs bij de meest sociale partijen niet een paragraaf te vinden is over hoe we met elkaar samenleven, behalve om iets te zeggen over integratie en immigratie van nieuwkomers. Maar hoe leven wij samen, nu en hier, met wie er al is, los van nationaliteit of achtergrond of culturele aard? Hoe kan het dat je niet meer een gesprek kan voeren met iemand en verschillende meningen kunt hebben zonder direct uit de bubbel geschopt te worden? Waar is mijn plein?
Natuurlijk trof ik een buitengewoon kinderachtige man, maar hij is niet de eerste van wie ik zo’n reactie krijg bij een verschil van mening. Ik vond het echt jammer, want ik had gehoopt op nieuwe inzichten en standpunten. Op een verrijking van mijzelf door de interactie met een ander. Gelukkig is er ook een klein sprankje hoop: tegenwoordig kom ik een keer per maand samen met een clubje vrouwen om artikelen te bediscussiëren die we hebben gelezen. Precies om wél meningen uit te wisselen, en om wél te luisteren naar elkaars inzichten, om wél zelf rijker te worden van wat je hoort van een ander. Jaren geleden had ik met een vriendin een plan om een organisatie te starten om het te hebben over discussiëren en verhalen vertellen en luisteren. Het was zo’n plan dat je verzint om twee uur ‘s nachts en waar je het nog eens over hebt, omdat het eigenlijk wel echt een goed idee is, maar dat vervolgens nooit vleugels krijgt. Over zulke plannen moet ik ook nog eens goed nadenken, want hoe kan het dat er zoveel ideeën zijn en dat er zo weinig van komt in de praktijk? Dat is voor een andere keer. Voor nu denk ik dat de nieuwe leesclub een goeie start is, en neem ik me voor dat idee van ooit niet te vergeten. Al is het maar om mezelf wat perspectief te bieden in een situatie die langer zal voortduren dan de coronacrisis.
Tijdschrift ei: Balkonbewegen
Linkerarm omhoog!’
Ik zwiep mijn linkerarm om hoog tot hij schuin boven mijn hoofd uitsteekt. Naast mij, onder mij en verderop in de halve cirkel die deze flat vormt doen mensen hetzelfde.
We zwiepen collectief weer naar beneden, onhandig en net niet helemaal synchroon.
‘Als je het kunt til je je rechterbeen op. Houd je vast aan de balustrade en tap naar achteren.’
De dame op het grasveld heeft een megafoon en ze roept ons dingen toe, zodat we blijven bewegen. Het is denk ik de gemakkelijkste manier om oude mensen goedkoop te laten bewegen. Het kost maar één enkel mens, en in principe is iedereen die ze op tijd het balkon op geslingerd krijgen gelijk slachtoffer van de bewegingsterreur van de verzorgers. Iedere beweging is een instructie om een nieuw fysiek trucje uit te halen, en voor het eerst begrijp ik hoe een orka zich moet voelen in een dolfinarium.
Schierfurie
Ik ben de hele dag al net niet woedend. Ik heb stekels in mijn lijf die er bij het minste of geringste uit zullen springen om je dood te steken zoals je de Prince of Persia regelmatig hebt zien sterven. Ik ben alleen thuis, maar ik ben vandaag desondanks al woedend geweest op: de fietsendrager van mijn buren; het luik van de waterput waar ik mijn stand moest opmeten; de kat die naar buiten wilde en toen weer naar binnen, oh nee toch maar naar buiten, mag ik weer naar binnen?; de huissleutel; mijn bh die te klein is om huissleutels adequaat vast te houden bij gebrek aan zakken; mijn joggingbroek zonder zakken; de EU; iemand die aandacht vroeg voor slavernij toen iemand anders iets schreef over haar bezoek aan Auschwitz; mijn eigen schrijfstijl; mijn trui; mensen die mijn gevel herstellen en geluid produceren dat bij hun werk hoort; mijn oren die gevoelig zijn voor geluiden; een man met wie ik een date had die te laat kwam en naar zwerver rook, en binnen twee minuten vertelde over hoe je een zeil moet maken dat je over een sloep heen kunt trekken, en nu niet ophoudt met contact te zoeken ook al was ik overduidelijk niet geïnteresseerd en heb ik zelfs een zieke vriendin verzonnen om de date ten einde te kunnen brengen, en meest recentelijk op mijn vingers omdat ze geen barré akkoorden kunnen terwijl ik liedjes wil spelen waarin barré akkoorden zitten.
Mijn zus zegt dat het komt omdat het vanavond een supermaan is en dat je dan extra veel gevoelens hebt, en dat zou zo kunnen zijn als ik geloofde in onzin, maar dat doe ik jammer genoeg niet dus ik kan de maan niet de schuld geven van mijn schierfurie of stekelrust of bijnagressie. Als ik niet zo geschierriteerd was zou ik aardiger zijn over wat mijn zus gelooft, maar dat is momenteel helaas geen optie.
Ik zou mezelf in de ogen moeten kijken en daarin dan moeten zien wat het echte antwoord is, ware het niet dat ik vermoed dat ik dan de spiegel kapot zou slaan omdat mijn spiegelbeeld me niet aanstaat en de spiegel trouwens ook niet.
Nou ja, er zit niets anders op dan deze dag uit te zingen met jeuk op mijn ergernis. Om mezelf wat kalmer te maken heb ik al een boze brief geschreven aan de EU commissaris voor gezondheid en heb ik dingen gezegd over slavernij en Auschwitz, wat tegen alle verwachtingen in wonderwel goed uitpakte en leidde tot een verzoenmoment.
Toch zou ik hopen dat er ergens een soort contact-me-niet register bestond waar je je kunt aanmelden op een dag als deze, niet voor jezelf, maar om anderen tegen je in bescherming te nemen. Het zou vandaag handig zijn als e-mails die ik stuur niet aankomen, dat ik niet op social media kan; dat ik niemand kan bereiken en dat ik in het geheel niet bereikbaar ben voor wie mij wil bereiken, want ik moet er niet aan denken wat er gaat gebeuren als bij mij vandaag de telefoon gaat of de deurbel klinkt. Bij voorbaat excuses.
Gein op het Plein
Ik heb geen televisie. Dat wil zeggen, ik heb nog wel het fysieke object dat mij vanuit de Expedit graag verwijtend aankijkt over het gebrek aan aandacht dat ik hem schenk, maar geen abonnement, dus geen beeld. Soms gaan die dingen zo. Soms doe je iets heel lang wel, en dan komt er een tijd om ermee op te houden, omdat de tijden veranderd zijn.
Op tv niet langer leuke National Geographic documentaires over graancirkels of vampiers, met de belofte van een spannende onthulling, altijd in het volgende stukje, dat nooit komt, omdat het programma steeds per ongeluk al is afgelopen voordat er iets onthuld kan worden. Gelukkig weten we sinds Johan Remkes natuurlijk al dat vampiers echt zijn, en nu ook Rudy Giuliani zijn ware aard onthuld heeft, hoef ik dat laatste stukje tv echt niet meer te zien. Tot voor kort was ik dus tevreden met mijn abonnementloze leven.
Maar, nu vraag ik me af of ik weer een abonnement moet afsluiten, voor het programma waar naar het schijnt half Nederland van wakker ligt. Een stel verlegen agrariërs die het maar niet lukt om aan de vrouw te komen. Ze zijn sympathiek, met een aandoenlijke sociale onhandigheid. Dat je je met zo’n menselijk profiel afvraagt waarom die mannen geen leuke partner weten te vinden.Ik heb het programma nooit eerder gezien, maar dit jaar wil ik per se ik van de partij zijn.
Dit jaar, dat kan niet anders, móet er wel een keer een glimpje te zien zijn van een echte boer; een glimpje dat lijkt op dat van die incels.
Dat is ook zo’n groepje buitengewoon sympathieke lieden, ‘involuntary celibates’, die op internet zich verzamelen en dan elkaar bevestigen in dat niet zij, maar de rest van de wereld het bij het verkeerde eind heeft. Zij zouden de partner van hun dromen moeten krijgen, want ze zijn toch leuk en lief en intelligent en aardig? Maar ja, vrouwen zijn kuthoeren en laten we niet beginnen over de mannen die het wel lukt een partner te krijgen; oplichters, valse klootzakken zijn het.
Het kan niet anders dan dat we dit seizoen Boer zoekt Vrouw zo’n boertje te zien krijgen. Die ineens laat doorschemeren dat hij het eigenlijk heel vreemd vindt dat je zou stoppen met iets te doen dat je heel lang wel hebt gedaan. Dat de tijden heus niet veranderen, want op de boerderij staat de tijd nu eenmaal stil. Haha, nee, natuurlijk gaat hij het gras niet met de hand inzaaien en gaat hij zijn koeien niet met de hand melken. Hij komt niet uit het jaar kruik. Klaver? Ja, prima voor de koeien. Maar laat hem niet beginnen over die uit Den Haag, want daar heeft hij nog een appeltje mee te schillen, ware het niet dat hij veehouder is en dat je voor appels bij hem van hiernaast moet zijn. Het is maar twee kilometer, misschien wil je even mee op de trekker? Hij moet toch onderweg om democratisch besloten wetgeving omver te rijden, dus je kunt net zo goed even mee.
Oh, en hij snapt trouwens ook niet waarom niemand zin heeft om met hem te neuken, want hij is hartstikke gezellig, als hij niet bezig is een paar gemeenteraadsleden te intimideren, deuren te vernielen, koeien te slachten, of valse waarheden te kalken op een plank om er mee de boer op te gaan naar het Malieveld. Iedere stem van een agrariër telt honderdvoud. Wat zeg ik? Duizendvoud! Waarom zijn ze in de stad zo stupide dat ze dat niet snappen? En die blonde miep maar giechelen, want wat moet je anders als je een propaganda-machine bent?
De opnames van het nieuwe seizoen zijn in volle gang, en er komt waarschijnlijk een live preview event binnenkort in Amsterdam. Ik stel voor dat de stad voor de gelegenheid een paar van haar meest begeerlijke kuthoeren beschikbaar stelt om de boeren het hoofd op hol te brengen, hopelijk nog voordat het monument op de Dam kapotgereden wordt. Gewoon, als vanouds, gein op het plein, want als de vooruitgang stilstaat kunnen we maar beter oude tijden doen herleven. Nu alvast hulde aan de vastberaden, barmhartige, heldhaftige vrouwen die zich opofferen voor het grotere goed. Voor de boeren die dan die avond tevreden naar huis gaan met een rondborstige Malle Babbe op de trekker zodat wij even verder kunnen met de gevolgen van stikstofuitstoot, totdat we weer allemaal aan de buis gekluisterd zitten te kijken naar de agrariër op zoek naar een vulva om zijn frustratie in te spuiten zonder dat hij ervoor hoeft te betalen. De boeren tevreden, wij tevreden, mijn televisie tevreden; ik kan niet wachten! Zullen we het zo doen, mevrouw Halsema?
Het recht zal zegevieren
We waren op bezoek in de dierentuin met de eerste klas van de middelbare school, een plek die ik sowieso al niet zo goed verteer. Toen we de verplichte opdrachten hadden gemaakt verdwenen mijn beste vriendin en ik in de kinderboerderij waar we de hele middag praatten met de medewerkers en mochten helpen bij het verzorgen van de dieren. Daar, in die kinderboerderij, op die dag, besloot ik dat ik nooit meer vlees kon eten. Wat volgde waren ongetwijfeld onhandige jaren voor mijn moeder, die ineens apart voor mij dingen moest koken, maar daar heeft ze nooit over geklaagd. Als we naar een restaurant gingen was ik ook een lastpost, en voelde ik me bezwaard, omdat we van tevoren apart moesten bellen dat er ‘een vegetariër’ mee kwam, en daar waren de meeste restaurants niet op ingesteld. Jarenlang was er maar één gerecht in alle restaurants voor de incidentele vegetariër, dus ik wist altijd al wat ik zou krijgen: preitaart. Voor wie dat nog nooit heeft gehad, ik kan het alleen maar beschrijven als de beste maaltijd om iemand voor te schotelen als je wil dat ze weer vlees gaan eten. Maar ik brak niet. Ik heb me door jaren van preitaart heen geworsteld waardoor ik er nu een levenslange aversie van heb. Een paar jaar later kwam er een tweede gerecht bij: een hele geitenkaas uit de oven met honing uit een knijpfles en een paar walnoten eroverheen gestrooid alsof iemand ze per ongeluk had laten vallen. Na drie happen van dit gerecht was je zo vol dat je nooit meer wilde eten. Maar mijn rechtvaardigheidsgevoel was zo groot dat het nooit in mij op is gekomen dat ik ook weer vlees zou kunnen eten, en hoe meer ik wist over de bio-industrie en klimaatverandering hoe meer ik overtuigd raakte dat ik niet minder, maar juist meer moest doen. Het is een overtuiging die nog steeds in mij leeft, maar in de wetenschap dat ik me heb over te geven aan de beperktheid van wat mijn schouders kunnen dragen, wat mijn handen kunnen maken, wat mijn mond uit mijn maag kan besparen, en dat geen enkele ratio op kan tegen de volmaakte willekeur van het leven. In de afgelopen vijf dagen stapte mijn mijn neef samen met een vriend in de auto en reed een weg op, waar ze werden aangereden en ter plekke overleden; een vriendin die al een keer kanker had gehad hoorde dat het was teruggekomen en een van mijn liefste collega’s overleed na een lang ziekbed aan maagkanker. Hij was de tweede collega dit jaar die we verloren.
Ondertussen zag ik Greta Thunberg woedend en principieel op de VN top uithalen naar de leiders die niets doen en zichzelf zouden moeten schamen. En ik zag mensen applaudisseren. Dezelfde mensen die vervolgens opstaan en waarschijnlijk daarna heel decadent een luxe lunch geserveerd krijgen, waarna ze met elkaar door kunnen babbelen over het onderwerp zonder echt iets te bewerkstelligen. Immers, Severn Cullis-Suzuki zei min of meer hetzelfde als Thunberg in 1992, en de situatie is alleen maar nijpender geworden.
Ik kon ondertussen alleen maar aan denken aan wat ik zelf wil. Iets kapotmaken, dat er iets gebeurt op die klimaattop en dat er meer rechtvaardigheid is in de wereld, zodat mensen van achttien niet worden doodgereden, veel te jonge collega’s en vriendinnen en moeders niet zomaar kanker krijgen en dat Greta Thunberg en mijn neefje en nichtjes een wereld krijgen waarin ze kunnen wonen, ook als dat betekent dat je zelf even genoegen neemt met minder. Ik wenste het met heel mijn hart, maar de machteloosheid hield me in haar greep tot ik vast zat in mijn eigen hoofd en helemaal nergens meer toe kwam.
In een poging te ontsnappen aan mijn eigen kop en me over te geven aan de banaliteit van het leven besloot ik een afspraak te maken bij de kapper. Gewoon om even weg te zijn uit mijn huis waar de muren op me af kwamen; als ik maar hard genoeg fietste kon ik de machteloosheid misschien afschudden en anders was er daarna nog iemand die het met shampoo kon proberen. Mijn eigen kapper was niet beschikbaar, dus werd het een online zoektocht naar welke kapper de gelegenheid zou krijgen mij uit mijn eigen hoofd te trekken. En daar was het. De prijslijst. Precies op het goede moment, of het verkeerde moment, vanuit de kapper bezien. Nog voordat ik er erg in had, voordat ik me realiseerde dat ik gewoon iets meer rechtvaardigheid wil in de wereld, had ik al een melding ingediend bij het College voor de Rechten van de Mens, met daarin een hele lijst van kappersketens die voor vrouwen andere prijzen hanteren dan voor mannen. Gewoon omdat ik geen eigen huis kan betalen dat ik klimaatneutraal kan maken, en ik al geen vlees en zuivel eet, en ik niets kan doen voor al die dooie en zieke mensen.
Goed, en het is maar een kapper-kwestie, het gaat alleen maar om iets lulligs, maar dan is het maar iets lulligs; al wordt het mijn dood, ik zal strijden voor rechtvaardigheid en gelijkheid voor alle mensen met haar op hun hoofd. Ik weet niet of ik de kappersmaffia achter mij aan krijg, waarvan algemeen bekend is dat het lieden zijn die buitengewoon veel scherpe dingen in hun bezit hebben, en die ook nog eens graag bij je nek houden; ik ben bereid dat risico te nemen.
Ik ben misschien niet Greta Thunberg of Severn Cullis-Suzuki, of een leider op de VN-top of een onderzoeker die kanker geneest en auto-ongelukken voorkomt, maar ik laat me toch godverdomme niet helemaal buitenspel zetten.
Weesje
De toestand is voorspoedig. De Nederlandse teller stond in de afgelopen twee jaar op 2 (2017) en 7 (2019). In 2018 0, maar, laten we eerlijk zijn, dan tellen we de 26 van dat jaar, van iets zuidelijker niet mee. Denk eens aan al die rapportages waarin, in een zin een reeks landen genoemd wordt die een actieve en substantiële bijdrage leveren. Nederland staat daar dus altijd tussen. Twee en zeven. Zeven en twee. Goede aantallen om te marchanderen, en daar gaat het tenslotte om.
De toestand is inmiddels zodanig positief dat we er per 31 oktober collectief 66,9 miljoen op achteruit gaan, als alles gaat zoals Boris Johnson het plant, en laten we wel wezen, dat is een man die weet wat hij aan het doen is, dat zie je aan alles.
Natuurlijk, we kunnen raisonneren dat de toestand erg geweest is. Vreselijk zelfs. Maar dan denken we aan Tina Turner, en kunnen we denken zoals zij: “I had a terrible life, I just kept going. You just keep going and you hope that something will come. This came.” Volhouden, de moed erin houden, zelfs als alles tegen lijkt te zitten, dat is waar wij Nederlanders van gemaakt zijn. En laten we wel zijn. Voor die zeven en die twee, of twee en zeven afhankelijk van welke kant je op kijkt, maakt het ook alle verschil. Dat komt wel door ons hè? Dat hebben wij gedaan met z’n allen. De Nederlandse waarden klinken luid en duidelijk door de hele toestand heen. Democratie! Moraal! Humaniteit!
Nu hoor ik u vragen, maar wat te denken van die half miljoen die nog in Libië zitten en wachten op ‘herplaatsing’? Denkt u daar nu maar niet te veel aan, straks krijgt u nog van die onhollandse rimpels in uw mooie gezichtje. Die half miljoen staan alleen in de boeken van Libië en Het Collectief. Ok, misschien dat we er volgend jaar hier dan nog eentje kunnen doen, maar dat moet dan wel echt de laatste zijn. Een weesje. Dat zijn eigenlijk de mooiste. Door God verlaten, eenzaam en alleen, dwalend in de woestijn als een Mozes van de 21e eeuw, uiteindelijk aankomend in het Beloofde Land. Mooi voor een verhaal op tv of een goede foto met hashtag met een van onze vertegenwoordigers, en buitengewoon geschikt voor een kader met een persoonlijk verhaal in het jaarverslag als toevoeging op de cijfers. Ik wil maar zeggen: Het Collectief heeft een plan en wij dragen eraan bij, dat mag ook wel een keer onderstreept worden, want onder aan die streep levert dat resultaat op, hoe je het ook wendt of keert.
Sorry voor de posts!
Dag allemaal,
Iedereen die op mijn mailinglijst staat is vandaag gespamd met berichten van mij. Ik heb mijn werk van Vileine op deze site gelinkt, en ik kon de meldingen hiervoor niet handmatig uitzetten. Excuses voor de overlast.
Groet, Winnie
Denkwerk voor de grote jongens
Vandaag las ik in de New York Times een artikel met de titel Organoids Are Not Brains. How Are They Making Brain Waves? Blijkbaar hebben een aantal wetenschappers hersencellen gekweekt ter grote van een speldenkop en die de ruimte in geschoten, waarna een hoopvolle wetenschapper nu denkt dat ze zich als muizen vermenigvuldigen en er straks een doosje op aarde landt met veel grotere organoïden. Dat is nog tot daaraan toe. Maar de speldenkopjes blijken ook nog hersengolven te vertonen, tot grote verbazing van de wetenschappers. Het verbaast mij ten zeerste niet. Het zou niet de eerste keer zijn dat iets dat overduidelijk geen hersenen bevat toch in staat is een activiteitenpatroon te vertonen dat lijkt op dat van een prematuur geboren kind. Allereerst gaan de gedachten van ons allen natuurlijk uit naar de president van de Verenigde Staten. De president die in een tweet eerder vandaag verwees naar de media als “beyond fake, they are corrupt” direct nadat hij nog wat racistische dingen over een viertal congresleden had geroepen. We kunnen in zo’n geval alleen maar concluderen dat er inderdaad sprake is van iets dat lijkt op hersenactiviteit, en dat zou moeten worden toegejuicht. Zoals iedereen weet moedig je een kind in de eerste staten van haar ontwikkeling aan door bij het minste of geringste met een blik van verwondering toe te kijken en een kreet van aanmoediging te slaken: “knap hoor!” Helaas heeft de heer Trump gelijk als hij zegt men te kritisch is; op zijn ontwikkelingsniveau past een andere vorm van bejegening waar de journalisten, jammer voor Trump, nu eenmaal niet bekend mee zijn. Om diezelfde reden groeien alle kinderen van journalisten voor galg en rad op, en horen we niet zelden de verhalen van tienerzoons en -dochters van Telegraaf journalisten die inbreken in woonboten en daarna wekenlang als voortvluchtigen onder bruggen slapen op kartonnen dozen, totdat ze uiteindelijk voor het gerecht worden gesleept, al waar ongerapporteerde doofpotcriminelen door middel van politieke druk en handjeklap er voor zullen zorgen dat u en ik nooit van deze affaires zullen horen.
Maar Trump staat niet alleen in dezen. Wat te denken van Poolse premier Mateusz Morawiecki, vandaag de start van de de Tweede Wereldoorlog herdenkend, die niet al te lang geleden nog riep dat teruggave van eigendommen aan Joodse slachtoffers van diezelfde Tweede Wereldoorlog of hun nabestaanden een “overwinning voor Hitler” zou zijn? Wellicht zouden we de hoopvolle wetenschapper kunnen vragen of we Morawiecki ook de ruimte in mogen schieten om te kijken of hij daar beter van wordt. Hoop is immers dat waar we ons aan vast moeten houden in deze bange tijden. Bolsonaro? Veel meer dan een speldenkopje activiteit kan daar niet in zitten, en dan meet ik me de pretentie aan me bescheiden uit te drukken. Dichter bij huis vinden we Baudet, en al die mensen die een sigaret van metaal hebben die ze een ‘vapor’ noemen. Van beiden blijk je van verkeerd gebruik de volgende symptomen te kunnen krijgen: moeilijk ademen, duizeligheid, kortademigheid, pijn op de borst, hoesten, overgeven en diarree. Zij die gezegend zijn met meer dan een speldenkopje hersengolven zouden er eens over na kunnen denken Baudet zelf te voorzien van een vaping-device. Die man is immers ook een keer per jaar jarig, en één en één is twee, ook voor minimale hersengolfjes.
Mocht u zich na het lezen van dit artikel afvragen waarom u zelf niet op al deze dingen bent gekomen, dan is er goed nieuws: de eerste commerciële ruimtevaarten staan voor dit jaar gepland, en kosten slechts een kwart miljoen dollar.
Beginnen
De kunst van het kunstenaar zijn is je eindeloos bezig houden met het perfectioneren van het begin van je werk, aldus Robert Henri in zijn boek The Art Spirit. Als je niet begint, kun je ook geen midden maken en al helemaal geen eind. Zelfs als je met het einde begint is er een begin, en dat begin moet geperfectioneerd worden. Je kunt weigeren te starten, maar als je daar ruchtbaarheid aan geeft ben je al begonnen. Dat kleine kloddertje verf hier in de hoek, dat is het begin, of je het nou wil of niet. Het lacht naar je, grijnst, valsig misschien wel, terwijl het zijn waterige kleur over je pagina uitspreidt en langzaam de overhand krijgt. Deze onappetijtelijke vlek had helemaal niet het begin moeten zijn. Het begin had beter moeten zijn, mooier, eleganter, met veel meer zeggingskracht zodat je er gelijk helemaal in zit. Maar ja, dit is nu eenmaal het begin, en het enige dat je nu nog kan doen is het perfectioneren. Met een goed idee, of welk idee dan ook, alles is beter dan die rare vlek. Misschien nog even wachten tot het perfecte idee je te binnenschiet. Gewoon even wachten. En wachten. En wachten.
En daar zit je dan te wachten, op het perfecte begin, als een man met een grijsbruine Stetson en een lange regenjas die op de bus wacht terwijl het al urenlang miezert. Zo’n man die onverstoorbaar staat, handen in de zakken, voor zich uit starend, in gedachten over god weet wat. Zo’n man die je doet realiseren dat alle andere mensen net zo’n rijke innerlijke belevingswereld hebben als jijzelf, die voor jou voor altijd verborgen zal blijven. Een man die net te oud is om nog soepel te kunnen worden met een smartphone; hij was al blij dat hij die telefoon met die knopjes onder de knie had. Bellen lukt nog best, alleen al die andere dingen gaan met een slakkentempo, weet hij zelf ook, maar zo is het nu eenmaal. Hij telt zijn stappen niet, hij houdt zijn calorieën niet bij, hij maakt foto’s van momenten die nét voorbij gegaan zijn, en altijd zonder filter. Zoals het leven op zijn mooist is, vluchtig en ongeregistreerd. Als je het hem zou vragen zou hij je de beste verhalen kunnen vertellen over zijn leven, zoals alleen mensen die een Stetson dragen dat kunnen. Het soort verhalen waarvan je gelijk denkt: ja! dat doet ertoe, met een suspense die je nooit zou hebben bij de verhalen van een tweeëndertigjarige marketingmedewerker met een te strak wit t-shirt en een fedora van de Zara (je weet wie ik bedoel. Grijs wollen pantalon en hij heet Cheaien, maar dat spreek je uit als Kian. Kan hij natuurlijk ook niks aan doen, maar toch.) Hij zou je kunnen vertellen over de ontvoering of over die keer dat hij net te laat was, en het maakt dan niet eens meer uit waarvoor, omdat hij een stem heeft waar je eindeloos naar zou kunnen luisteren. Hij zou je moeiteloos kunnen helpen met je cryptogram. ‘S nachts een angstaanjagend dier? ‘Nachtmerrie!’ roept hij gelijk. Job’s idee? ‘Banenplan!’ Iemand die kan klaverjassen als geen ander, maar zich er niet op laat voorstaan. Tenzij je het vraagt, want eigenlijk is hij er best trots op dat hij zo vaak wint en hij had het nog geleerd van zijn vader en over hem heeft hij ook nog wel een paar dingen te vertellen, nu hij er toch over begonnen is. Iets met streng, maar rechtvaardig. Stal een boot met aardappelen van de Duitsers in de oorlog. Intimiderend, vond hij als jongetje. Of misschien is indrukwekkend een beter woord? Hij weet het niet. Misschien allebei. Hij praat alsof hij ieder woord zorgvuldig heeft afgewogen, en tegelijkertijd alsof het gewoon uit zijn mond rolt, zonder dat hij er moeite voor hoeft te doen. Terwijl jij stamelt en hakkelt, voor je gevoel dan. In ieder geval niets hebt van de vlotte babbel van Kian, laat staan van de welbespraaktheid van een man met een Stetson. Hij zou het hoofdpersonage kunnen zijn, of een man waar je toevallig even naar keek terwijl je zelf stond te wachten of je overleden opa of je andere overleden opa of een combinatie van die vier. Maar hoe dan ook staat hij daar onverstoorbaar te wachten, geduldig, alsof hij iets meer weet dan jij. Alsof hij weet hoe het begint; alleen nog wacht tot het licht dimt, het toneel oplicht, de stilte begint te overheersen en dan doorbroken wordt als de eerste woorden vallen. Terwijl jij nog staart naar die vlek, waarvan je niet weet of het een toneel is of een schilderij of een tekst; terwijl jij die vlek nog aan het perfectioneren bent, omdat je zo stom was met het begin te beginnen, terwijl je had moeten beginnen met die man met de Stetson, want toen begon er pas echt iets.
Boompje kijken
Vandaag heb ik de hele dag naar een boom gekeken. Het waaide dus er was verrassend veel te zien. Plus dat ik mentaal in de knoop zit, dus als ik melodramatisch uit het raam kan staren is het al snel goed. De boom was groen, want het is lente en zo gaan die dingen, en ik probeerde erachter te komen wat voor boom het was. Ik zag niets dat linkte met mijn zeer beperkte kennis over de lokale flora, waardoor mijn volgende missie was de vorm van de blaadjes te herkennen met het idee dat ik daaruit wellicht iets zou kunnen afleiden. Dat lukte niet, want de boom stond te ver weg. Bovendien heb ik ook wel eens buitengewoon goed kunnen kijken naar de blaadjes van een boom en dan zeiden ze me ook niets. Een keer op vakantie met een vriendin in Macedonië, waar we met de nieuwsgierigheid van twee vierjarigen foto’s maakten van alle planten die in de berm groeiden op weg van het hotel naar het meer van Ohrid. Onderwijl riepen we dan vrij willekeurige botanische termen als ‘hibiscus’, ‘gras’ en ‘lichtgroen’, en praatten we over hoe we al die planten op de foto zouden gaan duiden als we thuis waren. En een app zouden maken waarin je zo’n foto automatisch zou kunnen laten herkennen. Terwijl we allebei wisten dat we dat niet zouden gaan doen en geen idee hadden van het feit dat precies die app die wij wilden maken allang bestond.
Kortom, ik bleef op dezelfde afstand van de boom, want ik maak me inmiddels geen enkele illusie meer over mijn capaciteiten een plant te kunnen herkennen met naam en toenaam. Nou ja, ik lieg. Een moment kwam ik dichterbij de boom; ik moest mijn vuilnisbak aan de straat zetten. Ja, want ik ben dan misschien mentaal niet helemaal lekker, maar produceer nog steeds een enorme hoeveelheid rotzooi (wanneer komen vleesvervangers eens in een verpakking die niet van plastic is?) en ik ga toch mooi niet nog twee weken in mijn eigen troep zitten stinken. Mijn persoonlijkheid alleen stinkt al erg genoeg momenteel, dank je. Omdat het waaide stond mijn vuilnisbak in de schuur, wat enigszins ironisch is, aangezien het grootste deel van de inhoud van mijn schuur in de vuilnisbak zou moeten zitten, maar dat is een ander verhaal (als iemand nog een vouwfiets wil weet je me te vinden). Terwijl ik de vuilnisbak over de drempel van de schuur tilde kieperde hij voorover en viel op de grond. De boom stond er vlak naast en een kort moment voelde ik de boom op mij neerkijken alsof hij wilde zeggen: ha! mevrouwtje. Nu is het mijn beurt jou eens te bekijken. Wat voor soort ben jij eigenlijk? Even in mijn fauna app kijken. Depressief met het motorisch vermogen van een deurbel? Ja, als ik het niet dacht. Daar past dat gehannes met die bak ook precies in, dat profiel. Grappig toch, hoe dat werkt, zo’n app.
Terwijl ik vermoedde dat de boom mij analyseerde zag ook de buurman mijn onhandige actie. Waar je nog wel schijt kunt hebben aan de mening van een boom moet je bij mensen toch altijd nog even reageren. In de vorm van ‘haha, ja, ik weet dat dit superkneuzig gaat, haha, domme ik, haha.’
Ik weet niet of je wel eens hebt geprobeerd ongemakkelijk te lachen als je in een kutbui bent, maar dat is dus niet te doen. Ik vermoed dat ik er in het beste geval uitzag als een in-de-winterslaap-verstoorde grizzly beer, en in het slechtste geval als een geobstipeerde baby met een kunstgebit. Ik besloot dat er geen redden meer aan was, zette mijn bak aan de straat en spurtte terug naar binnen, waar ik me nestelde op de bank en naar de boom staarde totdat hij en ik er moe van werden en ik bovendien mijn huis uit moest naar therapie. Ja, ok, dus het was niet de hele dag. Het was maar een uurtje en ik word nou eenmaal moeilijk wakker en ‘s ochtends ben ik altijd in een kutbui en dan moet ik ook nog nadenken over wat ik bij therapie wil zeggen en dat weet ik nooit dus dan vermijd ik het door dingen te gaan bedenken over een boom en die op te schrijven en dan te doen alsof het echt gebeurd is. Punt is: het is dus maar goed dat ik therapie heb.
Superhoogbeangstnervragielwardenooknogspastisch
Deze blog heeft de bijsmaak gekregen nog wel eens grappig te zijn en dat wil ik graag zou houden. Jammer genoeg is het met de leukheid in mijn leven al een tijdje ver beneden het laagste punt waarvan ik dacht dat ik er nooit zou komen. Maar godverdomme dit gaat een grappig stukje worden, want mijn oude buurvrouw rekent erop dat ik grappig ben en mijn moeder leest dit en er zitten collega’s op mijn Facebook die dit zomaar zouden kunnen lezen en ik ben trouwens sowieso de luchtigheid zelve godverdegodverdefuckfuckkut.
Ik weet niet hoe het zover is gekomen, maar wel dat ik sinds begin dit jaar meer dan ooit me als een idioot aan het voelen en gedragen ben en me daarna kapot schaam, zelfs als ik eraan terugdenk. Om een beeld te schetsen van wat ik bedoel, hier een paar voorbeelden: begin dit jaar zei iemand tegen me dat ze verliefd op me was. Het was erg aardig en ze nam een geurkaars voor me mee, alleen ik val niet op vrouwen en ik was dus ook niet verliefd op haar. Maar in plaats van dat ik haar kon troosten, moest ik zelf keihard huilen en ik wist niet waarom en toen werd zij boos omdat zij, volkomen terecht, vond dat de verkeerde persoon aan het huilen was. Toen huilden we allebei heel hard en daarna durfde ik niet meer zo goed tegen haar te praten, omdat ik nog steeds niet weet waarom ik zo vreselijk onbedaarlijk moest huilen.
In dit voorjaar datete ik korte tijd een man die gelukkig superlief was, want anders had hij er vast iets over gezegd toen we een keer wakker werden en hij naar de wc moest en ik toen in een vlaag van onverklaarbare angst en totale verwarring daarover met hem mee ging en me toen tegelijkertijd zo schaamde dat ik, in plaats van het gewoon te zeggen en er misschien samen om te lachen, hem niet aan kon kijken en dus maar een wimper uit mijn oog begon te peuteren terwijl hij zijn ding deed. Of over het feit dat ik hem veel vaker een berichtje stuurde dan hij mij, terwijl ik gewoon een leven heb en normaal gesproken een signaal om even rustig aan te doen echt wel weet te ontvangen, maar blijkbaar niet als ik heel graag een herkansing wil om te bewijzen (nog het meest aan mezelf) dat ik wel normaal ben. Je begrijpt dat het niets is geworden. Jammer, want we pasten volgens mij goed bij elkaar en in mijn normale doen ben ik best leuk, maar dat weet hij dus niet. En ik had dat nog wel willen uitleggen, maar stel jezelf even voor als ontvanger van deze voicemail: ‘Hoi, ik wilde alleen maar even zeggen dat ik normaal gesproken dus niet met mensen mee de wc in loop en andere ongemakkelijke situaties veroorzaak. Zullen we het nog een keer proberen? Bel me als je dit hoort.’ Ja, joe.
In de zomer dacht ik dat het een goed idee was nog een keer met iemand te daten. Dat was natuurlijk een illusie, maar ik was nog jong. In het kader van discretie ga ik hier niet al te ver over uitweiden, maar die man had ten eerste waarschijnlijk een vriendin thuis, en ik kreeg het maar niet voor elkaar hem daarmee te confronteren zodat ik er een eind aan kon maken, omdat ik mezelf er niet toe kon aanzetten, en ten tweede; de seks leek meer op verkrachting dan op seks en het was buitengewoon onplezierig, maar ik daarover kon ik natuurlijk weer niets zeggen dus het enige wat ik kon doen was wierook branden om zijn aura uit mijn huis te jagen. Ik heb er nog even aan gedacht misschien met zo’n klankschaal door mijn huis te chanten, maar eigenlijk weet ik niet wat het effect daarvan is, en met mijn geluk zul je net zien dat ik Lucifer sommeer en dan mag kiezen: of een voortand zoals een narwal, of voortaan met twee grote hoorns van een ram door het leven of mijn ziel verkopen. Hoewel ik me dan ook wel kan voorstellen dat ik optie drie kies, en dat hij dan zegt dat hij mijn ziel niet hoeft omdat die te duister is voor de hel.
Ik had gehoopt dat dit grappiger was dan het nu is, maar dat is het niet. Godverkut.
Oké, sorry, ik zal ergens anders beginnen:
Ondanks dat ik me na een tijdje iets beter begon te voelen op het gebied van onverklaarbare nervositeit kon ik me niet goed over mijn angst voor nog meer angst en mijn gevoel van totale vernedering heenzetten. Van de weeromstuit ben ik naar de huisarts gegaan die na 2 minuten zei dat ik hoogbegaafd en niet goed bij mijn hoofd ben. Of althans, dat het hem een goed idee leek als ik even met de POH-psycholoog ging praten. Persoonlijk vermoed ik dat de bezoekjes aan de huisarts en de psycholoog mijn humor geen goed hebben gedaan. Zelfspot en sarcasme, waar ik in ieder geval nog enige verlichting uit haal, zijn daar totaal niet op hun plaats. Dus als de psycholoog mij vraagt of ik sport zeg ik gewoon ‘ja’, in plaats van ‘ik ren weg voor mijn problemen’ en ‘gisteren heb ik zoveel gehuild dat ik spierpijn in mijn traanbuisjes heb’ en als ze vraagt of ik nog ergens plezier uit haal zeg ik iets oprechts als ‘uit zingen en werk en leuke mensen om me heen’, in plaats van iets lekker zwartgalligs als ‘de eerste 30 seconden van mijn dag voordat angst en depressie over mijn angst hun intrede doen.’
Daarnaast ben ik inmiddels mijn excuses steeds aan het aanbieden aan mensen, omdat ik teveel van dit soort echte informatie deel en die mensen daar natuurlijk ook niet op zitten te wachten. En als ik dan mijn excuses aanbied doe ik dat op zo’n manier dat ik daarbij ook weer teveel informatie deel. Het is allemaal een grote humorloze bende en daarom kan ik dus ook de hele tijd geen nieuwe dingen schrijven. Zie je, dit is ook niet grappig en vol met informatie die je helemaal niet lezen wil over zo’n luchtig, grappig, levenslustig persoon als ik.
Tot overmaat van ramp moet ik ook nog op vakantie naar Thailand. Een reis die ik heb geboekt eind september, in een opleving van mijn oude ik. Ondertussen heb ik al zes keer geprobeerd om eraf te komen, maar dat kan helaas niet, dus ik ga gewoon, want wat er ook met mij aan de hand kan zijn; hoogbegaafd of irrationeel nerveus en fragiel of verward en spastisch in sociale situaties of alles tegelijk of niets van dat alles, ik ga toch echt geen 550 euro aan een ticket uitgeven en er geen gebruik van maken. En ik zal je een ding zeggen: als ik terugkom ben ik gewoon leuk en gezellig en normaal en verpletterend aantrekkelijk en onweerstaanbaar grappig en lief en sexy en zorgzaam en meelevend met de juiste mensen en streng als het nodig is, en eventueel zelfs met grote hoorns van een ram of de tand van een narwal. En dan ga ik een stukje schrijven dat zo grappig is dat je godtyfusteringkuthoeren gewoon van je stoel valt van het lachen.
Liefde en andere treinongelukken
“Liefde is echt heel moeilijk.” “Ja, het is ingewikkeld,” zeggen ze terwijl ze elkaar meewarig aankijken en knikken. Hoofd half schuin, ogen een beetje toegeknepen; niet dicht en niet van de lucht, maar op zo’n manier dat het sympathie betekent. Ze begrijpen elkaar. Liefde is moeilijk en ingewikkeld en hard werken. Ik sta niet al te ver weg, misschien een meter, van hen vandaan op het perron waar onlangs lichtbakken zijn geplaatst die je vertellen hoe lang de trein is. Grote gele lampen lichten op zodra een trein in aantocht is, en pas na de tweede keer kijken had ik door dat het niet gewoon gele lampen waren maar een afbeelding van een trein. De trein die eraan komt, en dat de lichtbak precies weergeeft waar de trein gaat stoppen en hoe lang hij is. Waar de eersteklas rijtuigen zich bevinden. Ik kijk naar zo’n trein op de lichtbak en hoor hun gesprek. Niet omdat ik het afluister, maar omdat er naast het kijken naar die lichtbak zo weinig te doen is dat ik het eigenlijk niet kan voorkomen. Terwijl zij knikken en meewarig kijken ben ik haast onder de indruk van hun grote kennis over de liefde. Mijn hart klopt, maar behalve dat het klopt weet ik over mijn hart niet heel veel. Het voelt van alles, jawel, maar ik zou willen dat ik zo ver tot het begrip kwam dat ‘moeilijk’ en ‘ingewikkeld’ de woorden waren die ik vond passen. De waarheid is dat ik van het hele gebeuren zo weinig begrijp dat zelfs die woorden te hoog gegrepen zijn om iets te duiden over mijn begrip.
Van alle dingen die, als moeilijk het juiste woord is, moeilijk zijn is verliefd worden of nog lichter: iemand leuk vinden, het moeilijkst van alles. Nog nooit heb ik het doorgehad als iemand mij leuk vond, en nog nooit heb ik ook maar een klein beetje het lef gehad om het aan de desbetreffende man te vertellen als ik hem leuk vond. Ik weet alleen maar het gevoel en de erkenning van de erbarmelijke staat van mijn sociale vaardigheden in het moment dat ik me realiseer dat het aan de hand is. Het gevoel dat langzaam omslaat van vrolijke vlinders naar het gevoel van dronken in die kermisattractie stappen die een lange arm is waar je aan rond word geslingerd alsof je een doodswens hebt, wat ik weet omdat ik dat heb gedaan. Misschien dat er mensen zijn die dit aandoenlijk vinden, maar neem van mij aan; het is alles behalve dat. Ik heb in alle schakeringen van de liefde het genetisch profiel van een geurkaars. Op het eerste gezicht misschien alleraardigst, maar als het vuur eenmaal is aangewakkerd wordt het al snel te intens en waarschijnlijk krijg je er hoofdpijn van.
Een vriendin van mij werd twee jaar geleden verliefd op een vrouw en deed toen wat voor mij volstrekt onmogelijk is; ze maakte een afspraak met die vrouw en vertelde het haar. En daarna vertelde ze mij daarover. Ik vroeg haar hoe het kon dat ze zo dapper was dat ze dit zomaar vertelde aan de dame in kwestie en ze antwoordde: ‘maar je weet het toch wel als iemand jou ook leuk vindt?’ Op dat antwoord had ik niet gerekend, want ik heb dat nog nooit doorgehad. Als ik ooit een kampioenschap zou winnen (behalve de caprilliproef van 1996) dan zou ik alleen durven garanderen dat ik de onbetwiste kampioen ben in het niet kunnen lezen van andermans intenties. Tenzij ze voor me uitgesproken of geschreven worden kun je er in principe vanuit gaan dat ik het niet snap, maar nog veel vaker kun je er vanuit gaan dat ik het denk te snappen en het dan verkeerd begrepen heb. Het is een talent en een last. Zelf iets zeggen lukt ook niet; meer dan eens heb ik mij voorgenomen iets over mijn gevoelens te delen met de man in kwestie, waarop ik in paniek raak en acuut een TIA krijg waardoor al mijn spraakvermogens tijdelijk verloren gaan. Dus staar ik wat ongemakkelijk om me heen en, na wat voelt als jaren, probeer ik me er dan vanaf te maken met een onbelangrijke vraag of een leuk bedoelde opmerking die vermoedelijk minder leuk is dan ik op dat moment denk. Zo gedraag ik me dan het ene moment als een puppy richting de man en kan het zomaar zijn dat ik het volgende moment een blinde vlek heb, precies op de plaats waar hij zich bevindt; het zijn de gevolgen van een TIA, maar probeer dat maar eens uit te leggen zonder daarin te onthullen waar die door veroorzaakt wordt.
Een ander gevolg van de lichte liefde is het plotselinge verlies van mijn motorische vaardigheden: ik loop niet meer, ik val. Het soort vallen dat je nog net kunt opvangen door steeds je ene voet voor de andere te zetten en dan te doen alsof je alles volledig onder controle hebt. Zoals je rent van een heuvel af en dan doet alsof dat heel gecoördineerd rennen is in plaats van net-niet-vallen. Terwijl iedereen ziet dat dat wel zo is, en terwijl jij weet dat zij weten dat dat zo is, maar je toch maar blijft doen alsof. Je kunt ook niet meer stoppen als je eenmaal begonnen bent met rennen, en zolang je niet op de grond ligt is het feitelijk correct te stellen dat je niet gevallen bent. Terwijl de waarheid is dat je de grond niet kunt raken omdat die steeds langzaam wegzakt onder je voeten. Niet dat dat erg is, want inmiddels weet je ook dat verzwolgen worden door een aardverschuiving veel minder erg is dan proberen iemand flirterig aan te raken wanneer je daar niet goed in bent en het daardoor meer wegheeft van een mot die keer op keer tegen een lamp aan vliegt dan van een mens dat een ander mens iets duidelijk probeert te maken. Maar ach, zo lang je niet op de grond ligt ben je niet gevallen, toch?
Als mijn hart niet zo gerafeld was en aan elkaar hing met losse steken en klodders secondelijm had ik misschien al een keer iets ‘echts’ gezegd, maar het is eng en het is gevaarlijk en er is een primitief deel in mijn brein dat er alles aan doet om te voorkomen dat ik weer aan de slag moet met lijm en naald en draad. Dus sta ik zaterdagnacht in een klein zaaltje te salsadansen terwijl ik dat helemaal niet kan, met mannen die zich storen aan hoe slecht ik salsadans. Om te vermijden dat ik doe wat ik niet kan, want ook als het licht en vers is, is het breekbaar en ik kan niet zo goed breekbaar zijn. Ik kan zingen en slecht salsadansen en omgaan met agressieve dronken mensen en heel hard werken en grapjes maken en een beetje tekenen en oneindig lang doen alsof ik niet val. En liefhebben. En daarvoor val ik graag in zwarte gaten in de grond, maar dat vereist natuurlijk wel het godverse lef om dat een keer hardop te zeggen. Ik bedoel maar: ik bewonder die twee mensen op dat station, want bij hen leek het net alsof er niets te vallen viel.
Een helpende hand
Er kwam een metalen mandje op mij af dat voor een kort ogenblik zich zonder enige vorm van menselijke of andersoortige interventie leek voort te bewegen. Toen kwam er (ha, dus toch! dacht ik) een hand en toen een heleboel tassen met een mevrouw eraan vast. Ze had patatjes in haar hand. Niet los natuurlijk, dat zou idioot zijn, maar in zo’n bakje dat breder is dan het hoog is en waarvan je altijd hoopt dat ze het bij de patatboer goed volstoppen. Zo vol dat de patatjes een op elkaar gestapeld bergje vormen dat boven het bakje uittorent. Zo vol dat je tevreden knikt als je het meeneemt, en een korte paar seconden met groot genoegen kijkt naar de patatjes die je straks gaat verorberen. Zo vol dat je na die paar seconden je ineens realiseert dat het helemaal niet praktisch is dat het bakje zo vol zit, omdat je veel te veel tassen en een onhandig mandje mee hebt om de patatjes effectief te kunnen vervoeren naar de treinstoel van je keuze. Waardoor je de hele weg angsten uitstaat over de ineenstorting van het bergje patat en visioenen hebt waarin alle patatjes op de vloer liggen en er niets inkomt van die verrukkelijke snack. “Sorry,” zei de mevrouw, alsof zij en niet het mandje net bijna in mijn gezicht terecht was gekomen. “Geeft niet,” zei ik, alsof het geen probleem was om een metalen mandje in mijn gezicht te krijgen. Ik keek naar de rij voor me waar de vrouw onhandig een plekje in beslag nam en dacht erover mijn hulp aan te bieden, maar deed dat niet, wat eigenlijk alleen maar kwam omdat het nog net niet onhandig genoeg ging om hulp te krijgen. Blijkbaar ben ik pas bereid een helpende hand uit te steken als iemand echt faliekant onderuit gaat. En waarschijnlijk wil ik dan ook nog dat die mensen hun patatjes aan mij geven als dank voor mijn onbaatzuchtige daad.
Sociale haast
Terwijl ik nog aan het ‘payslappen’ was (de leuke, want zelfbedachte, term voor ‘contactloos betalen’) lagen mijn boodschappen elkaar al in de weg op de rolband en begon de kassière met iets meer kracht dat wat mij betreft noodzakelijk was mijn boodschappen aan de kant te schuiven met de boodschappenbandsplitser. Ze vielen in een armzalig hoekje naast wat folders van de supermarkt, die altijd om onverklaarbare redenen precies daar liggen waar je er niets meer aan hebt zo’n folder tegen te komen. Ondanks dat het payslappen vrij snel verloopt, ben je toch altijd te laat voor wat vroeger het geoliede systeem was waarmee je je boodschappen al had ingepakt voordat je moest betalen. Ik kreeg de bon in mijn handen geduwd en spoedde mij naar de hoek waar mijn boodschappen op sisyfusiaanse wijze steeds maar bleven aanspoelen op het metalen plaatje met de folders. Ik voelde me gehaast en begon als een wilde mijn boodschappen in de tas te proppen, terwijl ik hier en daar schichtig om me heen keek of mensen zich al begonnen te ergeren aan hoe langzaam ik was. Ik namelijk wel. Uiteindelijk vertrok ik, niet veel later, uit de supermarkt met, naar ik vermoed, een wat rood aangelopen hoofd en het gevoel dat ik totaal ongeschikt was om de oorzaak te zijn van dergelijke vormen van sociale obstructie. Ik heb nooit liever mijn boodschappen snel in een tas willen stoppen, en sinds we overal onze eigen tasjes mee naartoe moeten nemen merk ik dat ik steeds vaker last heb van dit soort sociale haast. Weg is de tak-tak-tak handeling van betalen, de kassabediende die je nieuwe kledingstuk opvouwt en in een tasje stopt en precies op het moment dat je betaling akkoord is het tasje aan je overhandigd, zodat alles soepel samenkomt en je zonder meer tijd dan nodig ruimte inneemt bij de kassa. Sociale haast. Geen echte haast, want je hoeft niet per se nu meteen weg, als die rij met mensen achter je je niet zo aan zou staren als ware je de vrouw met de baard in een jaren ’20 rariteitenkabinet. Of misschien gewoon ‘de vrouw met haast’ in een jaren ’20 rariteitenkabinet.
Mijn zusje ging vorige week haar kranten wegbrengen. Terwijl ze bezig was bij de papierbak kwam de vrachtwagen aangereden die de papierbak altijd komt legen. Ze probeerde wat sneller te werken. De vrachtwagen stond voor haar en ze zag de mannen in de cabine wachten tot zij klaar was met haar spullen. Misschien wachtten ze wel geduldig. Misschien dacht mijn zusje van niet. Misschien dacht mijn zusje wel dat ze nu even op moest schieten met het wegbrengen van haar papier en probeerde ze het papier sneller door de altijd-te-zwaar-ingestelde klep te duwen, waardoor haar hand nog even bleef hangen en wat dikkig en rood uit de papierbak getrokken moest worden. Misschien duurde het daardoor nog wel langer dan het had geduurd als ze rustig aan had gedaan. Misschien werd ze nerveus en gestrest en wilde ze dat ze eigenlijk helemaal niet daar was op dat moment en was ze liever even opzij gestapt zodat de vrachtwagen vrij spel kon hebben en zij daarna in alle rust haar kranten kon weggooien, omdat kranten in een bak stoppen nog nooit zo’n grote motorische opdracht was geweest als nu. Sociale haast dus; ook zij is er niet ongevoelig voor. Dat gevoel dat iedereen op je staat te wachten en dat je dan moet opschieten, maar dat je echt niet sneller kunt, maar dat dat dan nog steeds niet snel genoeg is. Dat je net even iets te lang ergens bent waar je voor je gevoel al weg had moeten zijn, terwijl je gebogen gaat onder de staar van medemensen die veel minder ‘mede-‘ zijn op dat moment dan je zou hopen, want je voelt geen enkele vorm van sympathie of medemenselijkheid in hun blik. En dus wil ik altijd extra aardig doen tegen mensen waarvan ik het gevoel heb dat zij ook sociale haast ervaren, zodat ze weten dat ik wel ‘mede-‘ ben, en wel begrip heb voor hun positie. Maar wee je gebeente als je langzaam bent en geen enkele aanstalten maakt je daarover ongemakkelijk te voelen terwijl ik sta te wachten, want dan ken ik geen genade.
Ik wil niet zo zijn, maar juist omdat andere mensen zich wel gehaast voelen vind ik dan dat de niet-gehaaste medemens zich net zo ongemakkelijk zou moeten voelen bij hun onkunde snel te werken als mensen die wel weten wat sociale haast is. Bijvoorbeeld de mensen die nog even een praatje pot gaan houden met de kassière in de Ikea op zaterdagmiddag. Als ‘sterf’ een emotie was, dan is dat de emotie die ik op dat moment ervaar. Waar ik het al helemaal heb is bij mensen die in het OV met hun verrekte rolkoffers lekker op vakantie komen in Amsterdam zonder het minste besef dat er ook mensen in de stad zijn die gewoon naar hun werk moeten en dat het liefst doen zonder dat ze iedere twee stappen als een paard over koffervormige hindernissen moeten hupsen, omdat toeristen nu eenmaal nooit doorlopen met hun camera’s en hun selfie-sticks en hun gezelligheid. Sterf.
Er is geen irrationeler en onlogischer mens dan ikzelf. Ik droom van een wereld waarin niemand gehaast is, maar iedereen ook onmiddellijk voor mij aan de kant springt als ik eraan kom. En vooral droom ik dat iedereen zich net zo ongemakkelijk voelt als ik als ze niet opschieten. Maar waar ik nog het aller- allermeest van droom is van wat ik wil doen met mensen die klagen over hoe langzaam andere mensen zijn, of dat ze ‘weer in de verkeerde rij zijn gaan staan, zoals altijd’, de mensen die na twee minuten wachten al heel diep gaan zuchten in de hoop dat je op zijn minst een blik van medeïrritatie zult geven, maar het liefst nog dat je zult overgaan in een luide en onvervalste klaagzang over de Onrechtvaardigheid van het grote Wachten waar je aan bent overgeleverd. En dat doe ik dan dus niet.
Als Elon Musk gelijk heeft, en we ons inderdaad in een simulatie bevinden, dan hoop ik dat we ons in een simulatie bevinden zoals in Rollercoaster Tycoon. Want die klagende mensen verdienen niets minder dan wat ik deed met de klagende ‘Gast 3825’ wiens gedachten niet meer bevatten dan ‘Ik hou niet van Achtbanen 2’, ‘Ik ben misselijk’, ‘Er zijn te weinig bankjes in dit park’ en ‘Ik vind geen vuilnisbak’ terwijl zijn hoofd steeds roder werd en hij ‘het park’ overal de schuld van gaf, ook al liep hij tot vijf keer toe langs een vuilnisbak met zijn -3 ogen. Ga jij maar even zwemmen in het water van ‘Boomstammen 1’, dan koel je wel af. Of ga maar even op het eiland voor chagrijnige kutmensen staan, tot je klaar bent met zeuren.
Ik stel voor dat we in ieder winkelcentrum een soort kooi maken, of een zwembad, waar we deze mensen ingooien, zodat iedereen die last heeft van sociale haast rustig kan inpakken. En misschien kunnen we er bij tijd en wijlen ook een rolkoffertje inmikken, gewoon omdat alle rolkoffertjes, behalve die van mij natuurlijk, duivelse martelwerktuigen zijn die het verdienen op brute wijze aan hun eind te komen.
Knuffel
Iemand huilde al voordat de dag goed en wel begonnen was.
Eigenlijk is dat altijd zo. Iemand werd misbruikt.
Ook dat gebeurt veel te vaak.
Iemand viel, iemand maakte dingen stuk, iemand was zenuwachtig en iemand kreeg onverwacht slecht nieuws.
En ik had een gat in mijn maag groter dan Australië.
En toen nog groter en toen was ik alleen nog maar een gat en bleef ik vallen tot de dag voorbij was.
Ik viel naar huis en in mijn eten en op mijn bed.
En eigenlijk kan ik wel een knuffel gebruiken, maar dat heb ik tegen niemand gezegd.
Make-uppen
Toen ik een klein meisje was droomde ik ervan dat ik er supermooi uit zou zien. Wat ik daarmee bedoel te zeggen is dat ik er uit wilde zien als Susannah Hoffs van The Bangles, en ik wilde gitaar spelen en dan de hele dag Eternal Flame zingen in fonetisch Engels: “Seee mij neeem, sunshijn troe de reen..” (hier zijn beelden van, ik was drie). Dat dit nooit is gebeurd heeft er in de eerste plaats mee te maken dat Susannah Hoffs nog altijd een beeldschone brunette is met bruine ogen en ik daar niet eens in de buurt kom, al was het maar omdat niemand echt kan omschrijven welke kleur mijn ogen hebben (“Tja, het is een soort groen, grijs met geel en een beetje blauw.”)
Jaren later, toen The Bangles allang uit beeld verdwenen waren, ergens rond de tijd dat Leonardo DiCaprio stierf onder een schitterende sterrenhemel na aan aanvaring met een ijsschots, wilde ik er nog steeds mooi uit zien, maar kwam ik er ook achter dat bepaalde dingen voor bepaalde mensen niet zijn weggelegd. Kijk, dat gitaarspelen ga ik mezelf echt nog een keer leren. Dat zingen, dat kan ik. Maar dat mooi zijn, zoals vrouwen mooi kunnen zijn met make-up die mooi zit, met donkere ogen en haar dat zo golvend valt of in grove krullen rond iemands hoofd staat, dat zit er voor mij niet in. Ten eerste is mijn haar zo steil dat een collega van mij mij laatst vroeg waarom ik er toch in godsnaam zin in had mijn haar iedere ochtend te stylen. Ik legde haar uit dat dat bij mij niet hoeft, maar dat dit is hoe mijn haar eruit ziet als het opdroogt na het douchen. Ik heb diverse keren in ambitieuze opwellingen om mijn uiterlijk wat op te kalefateren naar wat ik mooi acht een krultang of krulspelden of andersoortige haarbewerkingsmiddelen gekocht. Het resultaat? Mijn haar hangt na gebruik een korte tijd in een enkele droeve krul. Die probeer ik dan te splitsen in meerdere krullen, zodat het nog ergens op lijkt, met als gevolg dat de krul er acuut uitschiet en er niet meer overblijft dan een armzalig golfje dat nog het meeste wegheeft van zo’n kreukel in je gezicht als je op een boek in slaap bent gevallen. Veel verder dan een paardenstaart kom ik dus niet, en van paardenstaarten krijg ik hoofdpijn en een uitgerekte hoofdhuid.
Goed, wat blijft er dan over? Make-up. Ook daar ben ik de persoon niet voor. Voor de bruiloft van mijn zus stond ik ettelijke uren voor de spiegel, om iets te proberen met foundation en camouflagemiddelen en mascara. Toen ik dacht dat ik er in ieder geval acceptabel uitzag vertrok ik naar mijn zus om haar dag als ceremoniemeester te vergemakkelijken. Bij binnenkomst keek mijn zus mij aan en zei: “Zal ik je make-up even doen?” Tien minuten later zag ik eruit als een gefotoshopte versie van mijzelf, want mijn zus is wel goed met make-up.
Je kunt je afvragen hoe belangrijk het is dat je goed bent met make-up en het antwoord is waarschijnlijk: niet erg. Dat vind ik zelf ook, maar eens in de zoveel tijd als ik weer eens iemand zie die het wel goed kan, dan denk ik toch dat het leuk zou zijn als ik ook wat vaardiger was. Diep van binnen verzet ik me daar hevig tegen, want ik ben een vrouw en ik wil niet zo geconditioneerd zijn, maar soms, heel soms, dan wint de nieuwsgierigheid en het verlangen om te leren het van mijn innerlijke protesterende punker. Dan ga ik naar YouTube en zoek ik een tutorial van iemand die goed is met make-up en mededogen heeft met mensen zoals ik. Dit keer klikte ik op een twintig(!) minuten durend filmpje met een titel in de trant van “Everyday no makeup makeup look for glowy natural looking skin”. Ik neem dit soort dingen altijd erg serieus en dus zat ik klaar met pen en notitieboekje in de hand, om alles op te schrijven wat me verteld zou worden. De dame had een wat nasaal Amerikaans accent en begon met een ellenlange uitweiding over waarom zij ‘s ochtends niet uit bed kon komen. Fijn, dacht ik, lekker luchtig, en dat niet op kunnen staan heb ik ook goed onder de knie. Dan kan ik de rest vast ook.
Wat ik niet voorzien had, is dat deze luchtige inleiding in geen verhouding stond tot wat er daarna kwam: een tweede shot met de dame met alleen haar torso in beeld terwijl ze aan een tafel zat. Een tafel gevuld met kwasten, potloden, tubes, potjes, poedertjes en iets dat leek op een martelwerktuig, maar wat een hypermoderne wimperkruller bleek te zijn. Ik keek lijdzaam toe hoe de dame het eerste potje optilde, terwijl ik niet goed wist hoe ik het had. Ik zal niet doen alsof ik van helemaal niets weet. Ik heb heus wel van foundation gehoord. Echter, blijkbaar heb je voor een no makeup makeup look met glowy huid veel meer nodig, en dan vooral spullen waar ik het bestaan niet van wist: concealer, primer, toner, cc cream, bb cream, poeder, bronzer pearls en allemaal andere moeilijkheden die de vrouw in kwestie omschreef. Dit deed ze zonder veel in te gaan op wat dit product überhaupt voor je doet, maar steeds met een toelichting over waarom ze specifiek dit poedertje koos en niet een ander, van een ander merk of in een andere kleur bijvoorbeeld. Ik maakte ijverig aantekeningen, hoewel ik geen seconde onder de illusie heb verkeerd dat ik mijzelf de vaardigheid kon eigen maken die de mevrouw uit het filmpje tentoonspreidde. Het filmpje was pas halverwege toen ik al een goed half uur bezig was aantekeningen te maken, en als je het filmpje niet hebt gezien had je bij het lezen van de aantekeningen ook kunnen denken dat het ging over het decoreren van een taart. Zo kun je het overigens alsnog interpreteren natuurlijk, afhankelijk van welke definitie van taart je hanteert.
Maar toen, zo rond de dertiende minuut, gebeurde het: we gingen net over (ik voelde me inmiddels verbonden met de make-up vrouw) naar de spullen die over de basislagen heen op het gezicht gingen en de mevrouw zei: “So, this is the product I always use to fixate my eyebrows”, terwijl ze met een triomfantelijke blik een zwart staafje omhoog hield waar ze een soort kwastje uit tevoorschijn trok. Eerst moest ik een beetje lachen, want ik dacht dat ze een grapje maakte. Maar wat blijkt: vrouwen die make-up tutorials maken, maken geen grapjes over hun make-up spullen. Het was echt. Ik ga het u nog een keer zeggen: dames en heren, er bestaat een product dat exclusief is ontworpen om uw wenkbrauwen te fixeren. Ik geef u even een paar regels de tijd om dit te laten bezinken.
Welke persoon verzint dit? Wie heeft er wel eens last van wenkbrauwen die halverwege de dag ineens op je jukbeenderen hangen, of dat je ‘s avonds, als je thuiskomt van je werk in de spiegel kijkt en denkt: oh, is het weer zo ver? terwijl je moeizaam probeert je wenkbrauw weer omhoog te krijgen, nadat het arme ding naar beneden is gegleden en ergens ter hoogte van je tepel is blijven steken? Ik kon het niet meer aan. Ik heb het filmpje op pauze gedrukt en nog even vol verbazing naar het bevroren scherm gekeken. En toen de browser gesloten. En toen in de spiegel gekeken en geconcludeerd dat het weer was mislukt, dat ik er nooit uit zou zien als Susannah Hoffs, maar dat mijn ogen toevallig wel groen-grijs-geel-blauw zijn en mijn wenkbrauwen niet van mijn hoofd afzakken. Dat moet voortaan maar genoeg zijn.
Supersterren in de klantenlift
Nog veel mensen zaten buiten te genieten van een late lunch toen ik aankwam. Ik denk dat ze in de omgeving werkten, want ze zagen er te officieel uit om vanuit huis op dat plein beland te zijn. Je doet nu eenmaal geen stropdas om als het 23 graden is en je op een viezig bankje met opgetrokken benen een AH to-go sandwich naar binnen werkt. Of misschien zijn die mensen er wel, maar dan ken ik ze niet.
Ik was in Amsterdam Zuid-Oost en ging eens kijken voor een mini-laptop. Die heb ik namelijk niet, dus als ik onderweg ben schrijf ik altijd met de hand. Dat is niet erg, maar mijn gedachten gaan vaak sneller dan mijn hand kan schrijven en als ik typ lukt het beter mijn hoofd bij te houden. De winkel is groots en verwarrend en op de website had ik allemaal aanbiedingen gezien die ik in de winkel niet kon vinden. Dat had ik misschien aan een medewerker moeten vragen, maar die waren best wel druk met elkaar bezig en ik wilde ze niet storen. Ik overwoog een tijdje of ik een bepaalde laptop zou kopen, en toen besloot ik dat toch maar niet te doen, want hij was nog best prijzig en eigenlijk niet de allerbeste kwaliteit. Als een ware Hollander wil ik natuurlijk wel voor een dubbeltje op de eerste rang. Ik vond de roltrap terug naar beneden naast een bord waar heel groot ‘klantenlift’ op stond. Zo groot, dat ik vermoedde dat dit bord er was gekomen na jarenlange frustraties van het personeel dat steeds klanten tegenkwam in de lift voor goederen en personeel (de segregatie staat voor niets, zeg ik u) en goederen en personeel in de klantenlift. Dat kon zo niet langer, hup, een bord erboven. Hoewel je je kunt afvragen of goederen wel kunnen lezen en niet af en toe alsnog de verkeerde lift pakken. Aan de andere kant: het zal vast iets geholpen hebben tegen al die domme klanten. Ik werd beneden gedwongen mij een weg te banen door een jungle van hoofdtelefoons en externe harde schijven en onder de kassa, geheel ongerelateerd, repen Mars en Bounty en KitKat. Die ik allemaal niet kocht, want ik ken dit soort marketing trucs en ik ben toch niet gek? Buiten liep ik in de schaduw van de bioscoop en zette mijn zonnebril af. Naar nu bleek had ik mijn hele bezoek aan de winkel doorgebracht als een dramatische superster die net heeft gehuild, maar hoopt dat niemand dat ziet als ze die zonnebril maar ophoudt. Alsof een dramatische superster na het huilen even lekker bijkomt door op zoek te gaan naar de meest goedkope/kwalitatief hoogwaardige mini-laptop in de Media Markt in Amsterdam Zuid-Oost. Nou ja.
Ik had niet gehuild. Ik had wel twee roodgekleurde deuken op mijn neus, zoals ik altijd heb als ik mijn zonnebril op heb gehad, waarvan ik weet dat ze pas na twee dagen helemaal weg zijn. Toch maar snel die bril weer op gezet, toch maar liever doorgaan voor dramatische wannabe-superster. Toch maar gewoon weer met lege handen naar huis.
In de trein
Ik zat in de stiltecoupé, bij toeval, en eigenlijk wil ik daar nooit zitten. Er praten namelijk altijd mensen in de stiltecoupé – ook nu weer – en dat stoort me op die plek veel meer dan in de coupé waar je gewoon mag praten. Daar hoef ik ook niet per se te horen over het maagzuur waar Mariska (met een Gooise ‘r’) de afgelopen weken last van had en de vriend van het meisje met wie Mariska in gesprek was die een paniekaanval kreeg, maar dan hoef ik me in ieder geval niet ook te storen aan het feit dat Mariska zich niet aan de regels houdt.
‘Ja,’ zei Mariska, ‘als dat de eerste keer gebeurt kun je daar echt niet boos om worden.’ Ik vroeg me af wanneer het wel redelijk is om boos te worden op iemand die een paniekaanval krijgt.
Vroeger vroeg ik mensen nog wel eens om stil te zijn, maar dat moest ik dan bij ieder station opnieuw doen en bij iedere treinreis. Totdat ik besloot dat het minder energie kostte om in de gewone coupé te zitten waar ik me dan alleen nog aan het praten hoefde te storen. In die coupé kan het alleen nog maar meevallen met de overlast, in de stiltecoupé valt het altijd tegen.
‘Ik weet het niet. Ik vind het best wel raar,’ zei de vriendin van Mariska. Ik wilde zeggen dat ik het best wel raar vond dat zij aan het ouwehoeren waren in een stiltecoupé en dat dat dus wel een goede reden was om boos te worden, maar het was me mijn energie niet waard. Ik stond op en liep naar de gewone coupé. Gegarandeerd geluid bevalt me beter dan de hopeloze hoop op stilte.
In de bus
Een meisje met een naambordje – ze heette Jessica – las een boek over Thailand. Ik vroeg me af of het voor haar studie was (toerisme?) of dat ze binnenkort op vakantie ging of dat het gewoon was uit algemene interesse. Bij de halte van het ROC stapten veel jonge studenten in waaronder een jongen in een blauw trainingspak. Niet zo’n glimmende, maar zo een van joggingstof waardoor je er altijd een beetje uitziet alsof je niet superveel zin hebt in het leven. Hij ging niet op de hele zitting van de stoel zitten die hij uitkoos, maar op het puntje. Er zat al een man op de stoel naast hem en ik denk dat hij het niet cool vond staan om comfortabel naast een andere man te gaan zitten, terwijl hij die niet kende. Zo kwam het tenminste over. De jongen keek even rond, en zag toen Jessica. Ik kon zien dat hij ernstig onder de indruk was. Zij was verdiept in haar boek, haren half voor de ogen, hij zocht haar blik. Ik zag zijn ogen van het boek naar haar ogen schieten en weer terug en dat een paar keer. Zij zag hem niet. Hij gaf het op en begon muziek af te spelen op zijn telefoon. De man naast hem moest eruit en toen de jongen weer ging zitten kreeg ook zijn rugzak een stoel. Toen we bij de volgende halte alle drie uitstapten, de jongen, Jessica en ik, was Jessica de enige die van dit alles niets had meegekregen. Maar zij was de afgelopen vijftien minuten in Thailand geweest en dat kon je van ons tweeën dan weer niet zeggen.
Bushalte
Een man met een dikke zwarte snor en een groen-wit gestreept t-shirt met daar overheen een bruin leren jack stond nonchalant tegen de zijkant van het bushokje, terwijl hij me strak aankeek. Bij het bushokje aan de overkant waren jongens van een jaar of achttien bezig om selfies te maken. Ze zagen eruit alsof ze naar een voetbaltraining gingen. Hun dunne benen in glimmende trainingsbroeken gestoken, bijpassend jasje en een petje op het hoofd. Allemaal hetzelfde gekleed, alsof ze het hadden afgesproken, wat ik overigens niet uitsluit. Het zal wel een trend zijn, dacht ik.
De bussen kwamen langs en namen hun reizigers mee. Aan ‘mijn’ kant kwamen geen nieuwe mensen. Aan de overkant een meisje met eindeloos lang, golvend haar dat zwart was of zo donkerbruin dat het zwart leek. Het soort kleur waar je met je vrienden discussies over zou kunnen voeren. Ook zij begon selfies te maken, en ik bedacht dat de lichtinval aan die kant waarschijnlijk perfect was om een goede foto van jezelf te krijgen. Ze bleef haar haren van links naar rechts zwieren en draaide om haar as, terwijl ze continu in haar eigen camera bleef kijken. Het leek alsof ze zichzelf ervan wilde verzekeren dat ze een echt driedimensionaal wezen was dat van alle zijden écht bestond. Even later sloot een jongen met een gigantische oranje koptelefoon zich aan bij het wachtende meisje en daarna volgde een man met een veiligheidshesje van Schiphol die in twee minuten drie sigaretten op rookte. Toen kwam de bus en bleef ik zitten terwijl zij meegingen.
Het was zo zonnig dat ik naar buiten moest en toen werd ook nog het gras gemaaid en rook het zo lekker door het open raam dat ik maar gewoon mijn schoenen aantrok en naar buiten ging om te lopen, totdat ik bedacht dat ik niet wist waar ik heen ging. Een bos of een stad om koffie te drinken op het terras? En welke stad dan en zou ik mijn moeder bellen om te vragen of ze mee wilde, oh nee, ze is aan het oppassen en trouwens, mee waarheen dan? En zo kwam ik bij de bushalte waar de bus steeds voorbij reed en ik niet instapte omdat ik niet wist waar ik heen moest, maar ook niet naar huis wilde, want het was zo lekker zonnig en ik stond daar precies net zo lekker. Vanuit dit plekje had ik goed uitzicht over de mensen die richting Haarlem gingen en de mensen die naar Amsterdam reisden en ertussenin dat water waar een wilg half overheen hangt, wat ik mooi vind omdat het licht er zo doorschijnt dat het net lijkt alsof de boom een tunneltje is. Ergens onder mij klonk de schelle klank van een meerkoet en even later verscheen er vanaf de kant van de wilg een exemplaar dat richting de schreeuwer zwom, terwijl ze verwoed pikte naar kroos en dode bladeren, alsof ze nog een appeltje met ze te schillen had.
Ik zwaaide toen de grasmaaier voorbij reed en ik zwaaide naar de mevrouw met het oranje-bruine gilet dat ze droeg over een mosterdgeel – te groot – overhemd. Ik zag haar eerder al naar mij kijken en toen weer en toen zwaaide ik maar alsof ik wilde signaleren dat ik geen kwaad in de zin had. Zij zwaaide terug en ik vroeg me een beetje af wat ze over me dacht, maar niet teveel, want ik dacht ook dingen over haar. Dat ze misschien bij de scouting zat of bij de fanfare vanwege dat gilet en dat ik hoopte dat ze die bos met paarse bloemen niet had uitgezocht omdat ze dacht dat die bij haar outfit paste. Ik besloot dat ik haar sympathiek vond. Heel even. Toen schopte ze een stukje plastic in het water en daalde ze in mijn achting. Maar niet teveel, want misschien deed ze het wel om zichzelf een houding te geven, omdat ze wist dat ik keek. Hoewel ik het gek zou vinden als je in principe een anti-vervuiling type bent, en je vervolgens door één paar ogen van je stuk laat brengen. Ik bedacht me dat ik in haar hoofd waarschijnlijk een stuk minder belangrijk was dan ik mezelf nu voorspiegelde. En toen was ook zij weg en kwam er weer een bus en bleef ik weer zitten. Ik kon tenslotte altijd nog in de volgende bus stappen.
Insomnia
Het is 3 uur en buiten is het vrij donker. Ik weet dit, want de getallen op mijn wekker staren mij al een uur lang verwijtend aan en verder valt er helemaal niets te zien, en zo gaat het al zeven nachten op rij. Ik kan u daardoor vertellen dat het vrijwel iedere nacht om 3 uur donker is, mocht iemand zich dit afvragen (je zou tenslotte een normaal slaappatroon kunnen hebben en verstoken blijven van dit soort informatie). Het is niet zo dat ik wakker ben om empirische ervaring op te doen met het duister op verschillende uren gedurende de nacht; ik ben min of meer per toeval tegen deze data aangelopen. Wat mij betreft is het de bedoeling dat ik slaap, maar dat wil tot mijn grote spijt niet helemaal lukken.
Af en aan heb ik van dit soort periodes, waarin mijn lichaam al na een paar uur zegt dat er wel genoeg geslapen is. Persoonlijk ben ik het hier grondig mee oneens, hoewel het niet echt helpt in discussie te gaan met dit vrijgevochten lijf (“Nee, ik ga helemaal niet slapen. Je gaat zelf maar slapen als je dat zo nodig wil, ik doe lekker gewoon waar ik zelf zin in heb.”) Toch kan ik het niet laten iedere nacht weer te proberen opnieuw in slaap te vallen. Meestal gaat dat zo: ik las een korte plaspauze in en ga daarna vol verwachting (meer verwachting dan goed voor mij is, hierover later meer) liggen wachten tot ik weer wegzak. Dit gebeurt niet, dus om Klaas Vaak een handje te helpen probeer ik dan na enkele minuten maar eens een andere houding uit, wat ik volhoud totdat mijn oor te warm is en ik moet omdraaien zodat mijn warme kant kan afkoelen en mijn koude oor het mag proberen op een vers omgedraaid kussen. Dit ritueel herhaal ik meerdere malen totdat ik uit frustratie weiger nog te bewegen, waarna mijn ‘restless legs’ in opstand komen. Mocht u nu denken: ik herleid hieruit dat je op je zij slaapt, Winnie, en dat is de oorzaak van al het kwaad, maakt u zich geen zorgen: ik heb inmiddels iedere houding geprobeerd. Niet alleen rug en buik, maar ook die ene driekwartshouding waarin je jezelf tegenhoudt met je arm en die zittende yoga houding en die zonder kussen en die met kussen, maar dat je kussen geen kussen is maar 2 of 3 snoeiharde boeken. Behalve een afgestorven arm en een nekhernia hebben ze me weinig opgeleverd, hoewel ik niet zal ontkennen dat een beetje variatie in de houdingen waarin ik mijn slapeloosheid onderga zeer welkom is, al was het maar omdat ik zo het donker weer eens vanuit een andere hoek kan observeren.
Dat donker is overigens niet leeg en stil, maar is prachtig vormgegeven door emoties en herinneringen. In eerste instantie is dit vooral de irritatie, omdat ik niet kan slapen. Maar dan wordt de Louis Theroux in mij wakker en spelen zich er voor mijn geestesoog schitterende documentairebeelden af van iedere seconde in mijn leven waarin ik iets heb fout gedaan. Uiteraard voorzien van evaluerend commentaar (“Vond je dit zelf goed gaan?”) en afgespeeld in eindeloze herhalingen, alsof ik een mysterie probeer te ontrafelen door maar te blijven kijken.
Als ik zeg dat het uit mijn hele leven komt, bedoel ik ook mijn hele leven. En als ik zeg ‘evaluerend commentaar’ bedoel ik een vernietigend oordeel, ook over dingen die volkomen onbelangrijk zijn of in het daglicht niet gezien kunnen worden als fouten: “Zullen we nog even kijken naar die ene keer dat je in de bus op het stopknopje drukte en dat het knopje toen niet werkte? Fokking kansloze loser ben je ook. Met je vingers. Kan niet eens op een werkend knopje drukken. Echt, het is verbazingwekkend dat het jou toegestaan is een OV-chipkaart te gebruiken. Amoebe.” Terwijl ik zo lig te genieten van mijn eigen oordeel vormt zich een knoop in mijn maag. Ik kan dit het beste omschrijven door u te herinneren aan het gevoel dat je krijgt als je op de trap onverwacht een tree overslaat, maar dat dan de hele tijd. Ah, ik moet rustig worden zegt u? Jazeker, ook ik weet dit. Dus verdoe ik mijn tijd met ademoefeningen en kalmerende krachttermen (“doe eens rustig, bitch.”) die vast zouden helpen als ik me niet zo stoorde aan het feit dat ik niet kan slapen. En zo komen we weer aan bij het begin van de cyclus.
Het is half zes in de ochtend terwijl ik dit schrijf en het is de eerste nacht dat ik niet vlak voordat mijn wekker gaat van pure uitputting in slaap ben gevallen. In plaats daarvan heb ik nu maar een lampje aan gedaan en heb ik uit mijn nachtkastje tussen de oordoppen en ongebruikte condooms een notitieboekje vandaan getrokken. (Ik weet trouwens niet waarom ik ‘ongebruikt’ schrijf. De gebruikte condooms liggen natuurlijk niet in een laatje, die heb ik zoals iedereen netjes in de ere-vitrine op mijn schoorsteenmantel staan.) Misschien dat schrijven helpt en zo niet; iets productiefs doen voelt altijd nog beter dan woelen in oudere herinneringen over stopknopjes en andere mislukkingen. Ik kan me voorstellen dat u nu denkt dat u nog wel een goed advies heeft tegen insomnia. Laat ik u dit zeggen: ik ben moe en ieder advies voelt alsof iemand me een zak rotte aardappelen in handen geeft en zegt: “Hier, dit helpt.” Nu ben ik niet alleen slapeloos, maar sta ik met een advies in handen waarvan ik graag zou willen dat het helpt, maar het is een zak met verrotte aardappelen en ik snap niet hoe dat een remedie is. En niet alleen dat, maar het is dus een zak met verrotte aardappelen en daar moet je dus iets mee, want dat kun je niet gewoon in je huis laten liggen en bovendien zou het onbeleefd zijn om er niets mee te doen, want het is een cadeautje. Maar het is een zak met verrotte aardappelen en dat is een superonhandig cadeau. Ik wil maar zeggen: soms is geen goedbedoeld advies geven de eerste stap naar genezing. Volgende week kan ik vast weer rustig slapen als de wereld mij verteld heeft dat Tom Petty niet meer dood is en Eberhard van der Laan weer burgemeester van Amsterdam is. Welterusten.
Klik hier voor de hel
‘Zo. En dan klik ik nu hier…en dan klik ik hier. Oh, wacht even. Ik moet even terug naar dit menu. Even kijken hoor. Oh ja, hier. Ja, ok. Waar was ik? Dit menu, en dan dit menu. Oh nee, dit is het niet. Waar zit het nou? Oh, hier. Ja. Dus hier klikken en dan hier,’ aldus de man die roostersoftware aan het verkopen was in een benauwde vergaderruimte. Een alleraardigste man, met de allerbeste bedoelingen, die via een demoaccount ons de sterkste staaltjes kunst- en vliegwerk van zijn ‘cloudbased planning’ liet zien. Ik was er speciaal voor naar mijn werk gekomen, omdat goede roostersoftware belangrijk is en vooral omdat ik vergeten was hoe afgrijselijk het is om te luisteren naar mensen die je een demo komen geven van hun product. Uit mijn vorige baan herinner ik mij de man die kassasoftware verkocht, waarbij ik mij alleen maar kon afvragen of hij het zou merken als ik een schemerlamp op zijn kop stuk mepte, omdat hij 1) buitengewoon saai was en 2) zo stoïcijns enthousiast was over zijn product dat ik er graag achter wilde komen of hij überhaupt gevoelens had voor iets anders dan kassasoftware. We keken nu naar een man die zich duidelijk had voorbereid op wat hij kon verwachten in deze organisatie, en daarmee dingen vertelde die absoluut relevant voor ons waren, maar terwijl ik zat en luisterde bekroop me toch het gevoel dat ik liever dood was. Sterker nog, om de grote Marquez maar te parafraseren: nog nooit, bij geen enkele daad in mijn hele leven was ik helderder van geest geweest dan nu. En nog nooit in mijn hele leven heb ik iemand een cursor langzamer over een beeldscherm zien bewegen dan op dat moment, bij deze man. Zijn welwillendheid om alles te laten zien en uit te leggen deed je vermoeden dat de Amerikanen helemaal zo moeilijk niet hadden hoeven doen in Guantanamo Bay met al dat waterboarden. Ze hadden simpelweg iemand kunnen uitnodigen voor een softwaredemonstratie en er was een onhoudbare stroom aan bekentenissen losgekomen, zonder dat de waarheid er nog iets toe deed. Nu we slechts twintig minuten van de zestig minuten durende bijeenkomst erop hadden zitten was ik al bereid mezelf te ontmaskeren als de Slachter van Bergen, want levenslang in een isoleercel leek me nog altijd korter dan een veertig minuten lange marteling met een cursor en een atechnische handelsreiziger. De situatie werd extra ondraaglijk omdat de man in kwestie zo hard zijn best deed. Hierdoor moest hij telkens bijzonder goed nadenken en leek het net alsof hij de kennis die hij zocht ter plekke uit de Library of Congress moest halen, zonder aanwijzing over waar het zich bevond. Dat had natuurlijk een interessante speurtocht kunnen zijn, ware het niet dat alle kennis waar hij zich op beriep bestond uit het besluiten op welke kop in de menubalk hij moest klikken en welke naam hij net ook alweer aan de taak had gegeven die hij voor deze demo had aangemaakt. Ondertussen googelde ik wat en begon een artikel te lezen met de titel ‘7 Easiest Painless Ways to Kill Yourself’, maar tot mijn verbazing stond softwaredemonstratie niet in het lijstje. Alle overige opties waren helaas niet praktisch in dit geval: ik heb geen kogels, dus ‘bullet through the head’ was geen optie. Om een zwembadje op te blazen en mezelf te verdrinken leek me wat al te demonstratief, aangezien het in deze krappe vergaderruimte midden op de tafel zou moeten gebeuren en hetzelfde gold voor mezelf verhangen. Een dodelijke injectie? Had ik natuurlijk net mijn kit weer niet voor handen. Verdoving van het hart klonk aanlokkelijk, want ik wilde het liefst even helemaal niets meer voelen, maar ook dat werd me iets te dramatisch en bovendien ben ik geen anesthesist. Slaappillen duurde iets te lang en bij koolmonoxide vergiftiging zou ik het hele kantoor meenemen, waarbij ik het risico liep dat ik in het hiernamaals gewoon werd uitgenodigd de rest van de presentatie nog even af te komen kijken. Nee, er zat niets anders op dan te glimlachen en te knikken terwijl de minuten weg tikten en ik mij langzaam begon te realiseren wat mensen bedoelen als ze zeggen dat je de hel zelf maakt, en wel gewoon hier op aarde. Jammer dat die spanningen tussen Noord-Korea en de VS niet iets rapper escaleerden, dan had een atoombom voor mij in ieder geval nog de bijsmaak van absolutie gehad.
Pakjes bezorgen
Ik houd ervan hoe mensen die pakjes bezorgen zo doelbewust naar het goede huis lopen. Vol zelfvertrouwen rijden ze de straat in met hun bezorgersbusjes, die ze vervolgens zonder gêne midden in de straat parkeren. Gewoon stilzetten die hap, deur open en eruit springen. Alsof er een handboek is voor pakjesbezorgers waarin de handelingen beschreven staan zie ik ze allemaal hetzelfde doen. Busje uit, en ogenschijnlijk zonder ook maar te kijken naar een huisnummer lopen ze direct naar het goede huis. Als vogels die weten waar het zuiden is en waar ze hun winter zullen doorbrengen lijken ze geroepen te worden door een voor normale mensen onhoorbare roep van het huis dat om haar pakje vraagt. Geen aarzeling, ze weten het absoluut zeker. Dit is het huis. Je voelt het in je binnenste, dus je kunt het niet fout hebben. Om dezelfde reden gebeurt het wel eens dat een bezorger die bij een bedrijf verwezen wordt naar een goedereningang denkt dat dit een weigering van het pakje inhoudt en het resoluut weer in zijn achterbak gooit, in plaats van even door te lopen naar de zij-ingang. Het kan immers niet dat dit de foute deur is; iets dat je van binnenuit zo zeker weet kan niet fout zijn. De ontvangers zijn fout. Dat moet wel. Ik zie het allemaal gebeuren en staar, vol bewondering, naar het zelfvertrouwen van de pakjesbezorger. Wanneer ze er zijn moet je je ogen goed de kost geven, want voor je het weet zitten ze alweer in hun busje en scheuren ze weg.
Een schril contrast met wat er gebeurt als ik een huis bezoek. Ik weet helemaal niets zeker, dus de dag van tevoren zit ik al op Google Maps om te kijken hoe het huis eruit ziet en te zorgen dat ik weet hoe ik er heen moet lopen. Op de dag zelf loop ik met grote ogen aarzelend door de vreemde straat met vreemde mensen, waar iedereen alles zeker lijkt te weten behalve ik. Ik kijk rond en probeer de straat in me op te nemen en vooral iets te herkennen wat ik ook op Google Maps heb gezien. Ben ik eenmaal bij de juiste deur, dan ben ik vaak te vroeg en dat vind ik ook niet netjes. Ik kom liever precies op tijd. Dus loop ik eerst nog een paar keer ‘casual’ voorbij de plek waar ik moet zijn. Alsof ik ook in die straat thuishoor. Alsof ik misschien een pakje moet bezorgen en precies weet waar ik heen ga. Is er een etalage, dan doe ik altijd nog even alsof iets daar mij specifiek interesseert. De mensen die achter me lopen kunnen mij dan voorbij en zo zal niemand merken dat ik gewoon heen en weer loop als een verwarde drugsverslaafde. Nee, op deze manier kom ik zeker weten over alsof ik precies weet wat ik doe. En pas als ik stipt op tijd ben, pas dan loop ik de voortuin in en bel ik aan. Ik wil maar zeggen: ik denk niet dat pakjes bezorgen per se iets voor mij is.
Tandartsperikelen ofwel het kleine boortje
Na een dreigement van mijn tandarts dat ze mij uit het bestand zou verwijderen als ik niet eens voor controle zou komen besloot ik, 2 maanden later weliswaar, maar eens een afspraak te maken. Niet dat ik bang ben en daarom niet kom, ik vergeet het gewoon. De laatste keer dat ik er was, was vorig jaar, om mijn verstandskies te laten trekken.
Mijn tandarts is een aardige vrouw, erg klein, ongeveer 1,50m schat ik, en ze geeft een slap handje als je binnenkomt. Een slap handje dat in geen verhouding staat tot wanneer ze haar witte handschoentjes heeft aangetrokken en tekeer gaat in je mond. Bij de controle was alles nog ok, hoewel ik erop gewezen werd dat ik tandpasta dien te gebruiken op mijn ragertjes. Het was de eerste keer dat ik bedacht dat ik zou zeggen dat ik wel flos, omdat ik de keren daarvoor de genadeloze waarheid sprak en daarvoor genadeloos werd beloond met een boze blik en een diepe zucht. “Je moet wel flossen, anders krijg je tandsteen onder je spalkje.” Ze heeft gelijk, ik heb dus al snel tandsteen onder mijn spalkje. Een spalkje dat op mijn ondertanden zit, omdat ik van mijn 9e tot mijn 13e beugels droeg van de variatie: blok, blok met petje, slotjes, slotjes met plaatje, en tenslotte alleen een plaatje. Ik had een overbeet van 9mm, waardoor ik 4 jaar lang door de hele molen ben gegaan met als resultaat spalkjes op mijn boven- en ondertanden, een heleboel gaatjes, en dus regelmatig tandsteen.
Een heleboel gaatjes? Ja. Die gaatjes zijn ontstaan door de ringetjes die om je kiezen worden geplaatst wanneer je een slotjesbeugel hebt. Zulke ringetjes zitten namelijk wel strak, maar niet zo strak dat er geen etensresten of bacteriën tussen kunnen komen. De rest laat zich raden. In 1999 werd ik aan vier kanten in totaal zeven keer gevuld. Maar één kies is het leed van een vulling bespaard gebleven. Lang leve de slotjesbeugel.
Vooruitspoelend van 1999 naar een week geleden: ik zat in de tandartsstoel en werd grondig onderzocht. “Mmmm….Ja..Dat spalkje zit los? Niet gemerkt?” Nee, ik had het niet gemerkt. Het was ook niet zo erg, zei ze, het was maar één stukje dat los zat. En er was een kies blauw uitgeslagen. Die moest opnieuw gevuld. “Ik snap niet dat je dit niet gevoeld hebt, er is een stuk afgebroken.” “Van mijn kies?”, vroeg ik geschrokken. “Nee, van je vulling.” Aangezien een vulling een levenloos object is en ik er weinig tot geen emotionele band mee voel vond ik het niet zo erg dat hij was afgebroken en al helemaal niet dat ik dat niet had gemerkt. Dat ik de ramp onderschat had zal nog blijken uit komende anekdote. “We maken een afspraak voor volgende week, dan ga ik die kies opnieuw vullen. Wil je een grijze of een witte vulling?” Wat is dat voor vraag, dacht ik. Eindelijk mocht ik kiezen (1999 was de kwaliteit van witte vullingen nog zo erbarmelijk dat ze door iedere tandarts werden afgeraden.) Ik mocht kiezen tussen een grote klomp grijze vervuiling in mijn mond, of een mooie witte, onzichtbare vulling die mijn mond zou beschermen tegen verrotting en de boel zou verfraaien. “Wit.”
Een week later, vandaag om precies te zijn, lag ik weer in de tandartsstoel. “Wil je een verdoving?”, vroeg ze. Ik zei dat ik het niet wist. Ik zei dat ik nog nooit een verdoving had gehad voor het vullen van een kies, maar dat ik niet wist of het vervangen van een vulling erger zou zijn dan het vullen voor de eerste keer. “Ik zal eerlijk zijn,” zei ze, “het ziet er niet goed uit.” Niet goed, niet goed? Wat betekent dat? Dat je mijn kies moet uitboren en dan zo lang aan het boren bent tot je per ongeluk de hele kies weg hebt geboord? Moet ik een kroon? Krijg ik dan zo’n lelijk zwart randje? Zijn mijn zenuwen al afgestorven? Heb ik daarom niets gevoeld? Wat is er aan de hand? Zeg iets!
“Hmmm, ja, doe maar een verdoving.” “Ja? Ok.” Ze klonk beteuterd, terwijl ze eerder nog zo complimenteus was geweest toen ik zei dat ik nog nooit een verdoving had gehad. Ik zwichtte, meer voor het angstscenario in mijn hoofd dan voor de pijn die ik verwachtte. En toen begon ze.
Het interessante van de tandarts is dat ze zich omringd met allerhande martelwerktuigen waarvan je als leek nooit precies weet waar ze toe dienen. Dat stokje met aan iedere kant een haakje, is dat om je wangen definitief uit elkaar te halen door ze aan weerszijden vast te haken? Of gewoon om stiekem een gaatje te peuteren zodat je bij de volgende controle nog een keer gevuld moet worden? Daar lig je dan. Hulpeloos. Eerst krijg je dat kleine stofzuigertje in je mondhoek opgehangen; prima, geen probleem, denk je nog. Dan gaat ze even rondpoeren met het haakje. Het spiegeltje erbij. Ook geen punt. En dan. En dan. Dan komt de grote stofzuiger, en zie je dat ze vanuit de andere kant het boortje pakt. Niet de grote boor, die zo lekker door dreunt, maar het kleine boortje, dat klinkt als een zwerm muggen die in een vergadering hebben besloten dat ze je gaan vermoorden en wel meteen.
Mmmmmjiiieeeeeeeee……… Ik hoef het maar te horen en onmiddellijk merk ik dat mijn lichaam wilde dat het een schildpad was. Mijn tenen schieten mijn voeten in, mijn nek wil ergens in schieten, maar die ligt in een knik achterover, mijn handen doen alsof ze iets kunnen bijdragen aan deze hel door lastig te gaan doen op mijn buik en verder verkrampt iedere spier totdat ik ook mijn ogen samenknijp en mijn tandarts vraagt: “Gaat het?” en ik zeg: “Ja, hoor, prima.” Prima, het is helemaal niet prima. Ik haat dat ding. Ik haat het. Als het geen geluid zou maken was het prima geweest. Maar deze Hitler-boor hoor je niet alleen op je af komen, je hoort hem ook extra genieten zodra hij je kiezen raakt. Mjiieeee, lekker boren, lekker je mond helemaal kapot maken, ladieda. Stop, stop, boortje. Stop.
Mijn tandarts en ik lijken een ander beeld te hebben van wat pijn kan doen. Ze meld het bijvoorbeeld als ze de verdovingen geeft (ja, twee, de eerste had te weinig effect, waardoor de Hitler-boor de gelegenheid had op mijn zenuwen te dansen terwijl ik het voelde): “dit geeft een prikje.” Ik voelde nauwelijks iets. Over de grote boor zegt ze: “Dit voel je trillen.” Dat klopt, maar het is een verademing na de marteling van de kleine boor. En dan een klemmetje dat ze om mijn kies zet: “Dit voel je even.” Het was een tikje tegen mijn tand, meer niet. Ze schijnt totaal niet door te hebben dat het ergste van het ergste in haar mandje met haakjes, spiegeltjes en boortjes het kleine boortje is.
Ze boort een goede 30 minuten, dan vult ze de kies en als ik eindelijk (Eindelijk!) mijn inmiddels verkrampte kaak weer dicht mag doen, zegt ze: “Ik had het een beetje onderschat, als ik eerlijk ben.” Ja, ik ook, denk ik. En geef haar een glimlach met mijn mooie witte kies.
Lachen
“Vroeger viel er bij jou nog wel eens wat te lachen,” zei mijn zwager, waarmee hij doelde op dat ik vroeger meer op deze blog schreef en minder voor websites waar feministische kwesties uitgebreid worden besproken. Zelf had ik ook een beetje het idee dat ik begon te veranderen in een frigide pad met haakneus en puntmuts (de bezem sneuvelde vorige week, toen ik in een vlaag van premenstruele woede de stok van onder de trap vandaan rukte toen het ding uit zichzelf niet bleek te willen bewegen. Nou ja.) Kom, dacht ik daarom, ik ga weer eens wat grappigs schrijven. Donald Trump keek me van onder zijn oranje toupet kwaad aan: “iets grappigs? We hebben geen tijd voor grappen. Er moet een muur gebouwd worden.” Zijn vaderlandslievende kraaloogjes leken met de minuut roder te worden en ik verwachtte ieder moment zijn slagtanden te zien groeien en zijn benen te zien krimpen tot hij het bos in zou stuiven als een echt wild zwijn. We keken elkaar een tijdje wezenloos aan, totdat ik moest concluderen dat er van mijn gedroomde metamorfose niets terecht kwam. Volgende keer beter. Achter ons hoorde we voetstappen. Ik keek om. Oh nee, Erd. “Erdi,” zei ik, “ik heb hier echt geen tijd voor. Ik probeer iets grappigs te schrijven.” “Iets grappigs?” antwoordde Erdogan, “Dat moet je niet aan mij vragen. Er valt volgens mij niets te lachen. Ik heb het aan de stok met een stelletje Koerden en er is een progressieve sukkel die mijn gezag probeert te ondermijnen. Ik vind alles best, zo lang je maar geen grappen over mij maakt.” Zijn dunne bovenlip trilde van woede terwijl hij mij dreigend in de ogen keek. Ik wilde een paar goede grappen maken over hoe we geen last van hem hadden gehad als zijn vader hem gewoon bij Fenerbahçe had laten spelen. Dan was hij een matige voetballer geweest en geen politicus. Je kunt niet altijd alles hebben, vrees ik. “Weet jij trouwens wanneer ik bij de EU mag?” vroeg Erdi mij verbazingwekkend beleefd. “Geen idee,” mompelde ik, en liep snel de andere kant op. Donald Trump schreeuwde ondertussen iets over landsbelang en over dat hij binnenkort Mr. Brexit genoemd zou worden. Ik keek snel op Twitter. Ja, daar stond het ook: They will soon be calling me MR. BREXIT! Moedeloos zette ik mijn telefoon uit. Hoe kun je nou grappen maken als de beste dingen om grappen over te maken je het gras voor de voeten wegmaaien? Ik dacht aan Mark Rutte, die geen tijd voor en geen plek had op deze ad hoc bijeenkomst van wereldpolitici. Hij had het te druk met de aftrap van de campagne. “Ja,” vertrouwde hij mij toe, “de strategie is overal spijt van te hebben. Ik heb bijvoorbeeld spijt van de Grieken, spijt van de hypotheekrente aftrek en van alle andere verkiezingsbeloften die ik heb gebroken. Maar gelukkig heeft de PvdA daar ook spijt van, dus we beginnen quitte.” Ik vroeg me af wat voor campagne Diederik Samsom dit jaar zou gaan voeren. De laatste keer dat ik zijn hoofd op een verkiezingsposter zag stond daaronder “Mijn oplossing voor de crisis? Een sterke economie.” Ooh, een sterke economie. Dat we daar niet eerder aan hebben gedacht. Het zijn dit soort momenten dat ik blij ben met mensen zoals Diederik. Die je in een zin duidelijk kunnen maken hoe simpel de oplossing voor een complex probleem eigenlijk is, en daarmee tegelijkertijd duidelijk maken hoezeer ze de kiezer minachten. Als we daar tenslotte zelf niet op hadden kunnen komen… Nou ja, dat was vier jaar geleden. Nu hebben we vast andere verkiezingsposters. Ik vraag me af of op de poster van Wilders staat: Mijn oplossing voor afnemend wederzijds respect? De kopvoddentaks. Ik hoop steeds dat die belasting weer terug in het programma komt, want ondanks alle grappen die daar al over zijn gemaakt heb ik nog een lade vol met aantekeningenboekjes met treffende oneliners. Jammer. Het is nog niet zo ver. Gelukkig noemde Samsom zijn fractie wel een couveusekindje, waarmee in ieder geval duidelijk is dat zijn minachting voor anderen niet alleen strekt tot de kiezer, maar ook tot zijn eigen partijgenoten. Erg grappig is het alleen nog steeds niet. “Zei ik toch,” riep Donald van een afstand, terwijl hij zijn iets te dikke duim wat onhandig in de lucht stak. Het was allemaal zo treurig dat ik begon te lachen. Ik lachte zo hard dat de tranen over mijn wangen stroomde, terwijl Donnie steeds geïrriteerder leek te worden; zijn mond werd een streep op zijn gezicht en zijn oogjes verdwenen bijna in de holtes van de kassen, waardoor je eigenlijk oogcontact maakte met zijn wallen als je hem probeerde aan te kijken. Maar dat lukte mij helemaal niet. Onder de druk van de humorloosheid bezweken kon ik alleen nog maar lachen om het deerniswekkende beeld van Donald, Erdi, Mark, Geert en Diederik. Ik keek nog maar eens naar de troosteloze duim van Donald. Hij keek me woedend aan: “Dat vindt het volk leuk.” En ik beet op mijn wangen om het niet nog een keer uit te proesten.
Of je een klepje moet
Met enige regelmaat verbaas ik mij over de zin en onzin van producten die op de markt worden gebracht. Zo bevindt zich in het assortiment van een wasmachinefabrikant sinds korte tijd een wasmachine met een handig klepje waarin je eventueel vergeten kledingstukken kunt toevoegen aan je was. In de reclame die gemaakt is om het product aan de man te brengen wordt het bestaansrecht van de wasmachine afgewend op kinderen. We zien een kind dat enthousiast de was sorteert, het in de machine stopt, en het apparaat aanzet. Het is een gelukzalig plaatje van een perfecte moeder en een ideale zoon, maar dan blijkt dat hij een sok vergeten is toe te voegen. De sukkel. Gelukkig heeft moeder de handige wasmachine met klepje, waardoor zij met de gratie en kalmte van een zenboeddhist de sok via het klepje in de machine stopt. Pfieuw. Het leek er even op dat de wereld verging, maar de allernieuwste wasmachine heeft veel leed en stress voorkomen.
Het filmpje opent met de zin “kinderen willen alles zelf doen, ook de was.” Graag wijs ik u er, wellicht ten overvloede, even op dat dit niet het geval is. Ik kan mij niet herinneren dat ik ooit de gore was uit mijn moeders handen heb getrokken omdat ik bij dit huishoudelijke proces betrokken wilde worden. Ik baalde dat mijn zus en ik iedere avond moesten afwassen, en we deden dan ook ons uiterste best om onder het klusje uit te komen. Met weinig succes uiteraard. Dat wil niet zeggen dat alle kinderen zo zijn, maar aangezien ik een gemiddeld kind was dat omgang had met andere gemiddelde kinderen die eveneens niet stonden te springen om klusjes durf ik te zeggen dat de bewering van de fabrikant onjuist is. Waarom zou het verhaal dan toch aan kinderen gelinkt moeten worden in de reclame? Omdat kinderen schattig zijn? Deze redenatie grenst natuurlijk aan de waanzin. Kinderen an sich zijn leuk, maar kinderen in reclames zijn afschuwelijk. Niets keert een mens sneller van de tv af dan een kind dat met gemaakt plezier een sok in de wasmachine stopt of haar moeder kalm op de arm klopt en zegt: “komt wel goed schatje.” Het buitengewoon slechte acteerwerk van kinderen in reclames maakt dat je gezicht acuut verrekt van afschuw, zelfs als het kind in kwestie in het echte leven een zekere mate van schattigheid bevat. Dat reclame-makers hier nog altijd niet achter zijn verbaast mij ten zeerste, maar het doet mij er ook toe niet te geloven dat dit de reden is voor kinderen in reclames. De werkelijke reden is natuurlijk dat zonder dat de fabrikant de schuld wel moet afwenden op een bevolkingsgroep die geen stem heeft in het publieke discours. Het alternatief zou namelijk zijn te zeggen: “wij hebben deze wasmachine met een klepje gemaakt, omdat u te achterlijk bent om al uw sokken in één keer in de machine te stoppen voordat u het programma aanzet.” Daarmee verkoop je natuurlijk niets.
Nu, tot zover de reden voor de inhoud van de reclame. Maar wat van het bestaansrecht van het apparaat zelf. Als we er vanuit zouden gaan dat de volwassene inderdaad niet voldoende bij de pinken is om alle vuile sokken in één keer in de was te stoppen, dan nog betwijfel ik of dit apparaat het verschil gaat maken. De waarheid is namelijk dat je de kamer uitloopt wanneer je de machine hebt aangezet. Hooguit wacht je nog even om te kijken of het programma inderdaad aanspringt, maar er is geen lieve ziel op aarde die na het aanzetten van de was nog even alle vuile was naloopt op eventueel zwarte sokken die zich in de holte van een witte handdoek hebben verschanst. Die sok vind je pas als je opnieuw de was gaat sorteren voor de volgende wasbeurt, of als je de ruimte weer binnenkomt om de was op te hangen of in de droger te stoppen. Maar dan is het te laat.
Ik vraag me trouwens af tot welk moment je nog een vuile sok kan toevoegen. Alleen in het begin? Of kan het ook nog als de machine al enige tijd draait en bijna aan het eind van zijn programma is? Dat je daarna van die lekkere was uit de machine krijgt met de geur van wasverzachter en mild-zuur zweet.
Het probleem is dat de wasmachine uit-uitgevonden is. Het is af. Het is gewoon een goed apparaat zoals het is, en het voldoet aan de menselijke behoefte. Er is geen enkel verhaal dat zich in de realiteit wortelt waarin het noodzakelijk is om een klepje op je wasmachine te hebben; het is simpelweg een overbodige toevoeging, maar omdat de fabrikant het zelf een goed idee vindt hebben ze besloten een verhaal te verzinnen waarin ze net doen alsof er een noodzaak is voor het klepje. Mocht u in de spreekwoordelijke luren zijn gelegd door de adverteerder, laat mij u dan dit zeggen: het verhaal klopt niet. Er is geen enkele noodzaak voor dat klepje, noch voor een Google-glass voor de wasmachine zodat hij zelf kan zien wat hij aan het doen is. Er hoeft ook geen spraakcomputer op, want een wasmachine heeft niets zinnigs te zeggen. Zelf zou ik het prettiger hebben gevonden als de fabrikant zelf had toegegeven dat er een verzonnen verhaal stak achter het product: “we hebben bij teambuilding een leuk sprookje bedacht over kinderen die graag helpen in het huishouden, maar nog niet zo goed zijn daarin. Daar hebben we als opdracht ook een apparaat bij moeten bedenken, en toen hebben we dat op de markt gebracht. Grappig hè?” Als ze zo eerlijk zouden zijn, dan had ik uit sympathie de aanschaf van de machine nog overwogen ook.
Zin in een leuke date?
Bij wijze van uitzondering vond ik de man best leuk. Dat komt niet vaak voor op een eerste date bij mij, maar in dit geval bleken we een leuke klik te hebben, al was het maar omdat het woord ‘klik’ niet gebruikt werd. De date, die inmiddels enige tijd geleden plaatsvond, bestond voornamelijk uit de man en mijzelf in een kroeg met een spel zeeslag, waarbij we op steeds dramatischer wijze demonstreerden hoe het schip dat de ander had geraakt zonk. Zelf had ik gedacht dat de date een uurtje zou duren en dat ik dan lekker naar huis zou gaan, want daar had ik stiekem ook best zin in. Daar kwam echter niets van in. Het was zo gezellig dat we de date rond een uur of vier in de ochtend beëindigden in een cocktailbar, waar ik een cocktail met een interessante titel bestelde, die helaas niet te onthouden is en daarom dat u er nu verstoken van moet blijven. Staat u mij toe in ieder geval met u te delen dat het betreffende drankje werd geserveerd in een plastic speelgoedautootje waar een Barbie in zat. “I really want to take you home,” aldus mijn Romeo in spe aan het eind van de avond (hij was Canadees, mocht u zich afvragen waar dat Engels ineens vandaan kwam). Toevallig wist ik dat hij zeven Spanjaarden te logeren had, dus daar kwam niets van in. Stel je voor, nergens ruimte dus ergens een plekje op de grond zoeken en dan om zeven uur ‘s ochtends wakker worden met verkrampte spieren, terwijl een aanzienlijke groep donkerharige vreemdelingen je vanaf de bank aankijken terwijl ze hun baguetta di quesa aan het verorberen zijn. Ik dacht het ook niet. We namen na de cocktailbar dus afscheid en niet veel later daarna spraken we bij hem thuis af, omdat hij voor mij ging koken. Het lastige aan het bezoeken van andermans huis is de juiste gedragscode ontdekken. Helemaal als de manier waarop je je tot elkaar verhoudt nog niet helemaal duidelijk is. De juiste code voor ‘love interest’ lijkt alleen bekend te zijn bij vamps uit James Bond films, en dat is vaak omdat ze een geheime agenda hebben en dus helemaal geen echte ‘love interest’ zijn. Hoe dan ook, het is lastig. Met name ikzelf ben hier buitengewoon slecht in, te meer omdat ik mij bewust ben van mijn onkunde en in een poging dit goed te maken overcompenseer door ieder detail van de kamer op te merken. Zo viel het mij direct op dat hij een betrekkelijk lelijk schilderij van een oude visser boven zijn eettafel had hangen. Ik ben vaker in woningen van expats geweest en het lijkt een trend te zijn. Vaak worden dit soort woningen gemeubileerd verhuurd, en ik stel mij zo voor dat het een afspraak is van een kartel interieurontwerpers voor expat-woningen. “Iets leuks nog op de muur.” “Ja, maar niet zo’n Ikea poster. Ik weet wel dat het goedkoop moet zijn, maar ik wil er wel mijn signatuur in kwijt. Bovendien, straks denken ze allemaal nog dat ze in Zweden zijn.” “Ja, ja. Wat het nodig heeft is een beetje couleur locale.” En dus wordt er een schilderij in de kringloopwinkel gezocht, zelfs al is dit een schilderij dat is ingeleverd door de familie van een oude dame met een passie, maar zonder talent voor schilderen. Dat de familie dit schilderij maar naar de kringloop heeft gebracht omdat ze op marktplaats nooit iets zouden opleveren en ze binnen de familie dolblij zijn dat ze die dingen eindelijk van hun muren kunnen halen doet niet ter zake. En dus hangt er bij iedere expat een scheve geit, een grote cactus of een oude zeeman met een zuidwester aan de muur. Mijn date was in de wolken met het schilderij en was zelfs zo ver gegaan dat hij had uitgezocht wie het was. Het bleek een vuurtorenwachter uit Den Helder, waar nog een tamelijk interessant verhaal over bestond, dat helaas voor u niet interessant genoeg is om het na te vertellen. Na het gesprek over de zeeman schuifelde ik nog twintig minuten lang onrustig door de kamer, en dus om hem heen (het was een kleine kamer), totdat we eindelijk konden eten ik kon doen alsof ik normaal was. De rest van de date was daarom ook erg leuk, maar inmiddels weet ik eigenlijk vooral nog dat we het over dat schilderij hebben gehad, wat mij doet vermoedden dat ik er iets meer tijd aan heb besteed dan strikt noodzakelijk. Gelukkig heb ik mij er nooit voor hoeven te verontschuldigen, want het contact verwaterde niet snel daarna ondanks pogingen van mijn kant nog af en toe iets van mij te laten horen. Dat die pogingen wellicht als net zo verkrampt beschouwd kunnen worden is gelukkig iets waar alleen ik getuige van ben geweest, omdat ik de enige was die het merkte als ik na het sturen van een appje iedere twintig seconden op mijn telefoon keek om te zien dat er vrijwel niemand in de wereld uit zichzelf met mij contact opneemt. En soms dus ook niet als ik het initiatief neem.
Verplichte mobilisatie
“Nee,” antwoord een nederige dominee, “ik doe liever niet mee.” Hij pakt snel zijn glas en begint door zijn rietje het glas limonade leeg te drinken dat voor hem staat. “Aaah, kom op nou,” probeert Arjan nog, maar hij krijgt de dominee niet mee. De PKN (Protestantse Kerk Nederland) heeft een bijzonder gezellig voorstel gedaan voor de dominees in Nederland: stoelendansen. Iedere twaalf jaar moet een dominee gaan rouleren van standplaats. De dominees zien het niet echt zitten, maar ik vind het een dolletjes plan. Het is namelijk niet alleen de bedoeling dat ze bij de protestantse kerken gaan rouleren, maar ook meer gaan samenwerken met andere kerken. Zelf ben ik er nog het meeste voor om alle predikers van alle soorten gebedshuizen iedere 12 jaar te laten rouleren. Dat bevordert de integratie en culturele diversiteit in religie. Zo leer je nog eens wat van elkander. In mijn hoofd bestaat het beeld van een imam die oproept tot gebed in zijn nieuwe katholieke kerk en er tot zijn verbazing achter komt dat er in Amsterdam maar 10 katholieken wonen. Niet getreurd, denkt de imam, over 12 jaar mag ik in Limburg als gereformeerde voorganger proberen. Wat denk je van de katholieke priester die in zijn sabbatical als Joodse rabbijn snel trouwt met zijn langdurige geliefde? Wat een vrijheid, wat een genot. Extra leuk wordt het als je als pandit één dag voordat je weggaat nog even beledigingen roept jegens de protestanten, om vervolgens de volgende dag diezelfde beschuldigingen weerwoord te geven, en zo meteen een beetje sjeu geven aan zijn komst als nieuwe voorganger. Of dat je per ongeluk het verkeerde boek meeneemt: “En dan nu psalm 91”, terwijl je de Hadith openslaat. De kerken zouden volstromen. De ene week ben je een gospelkoor aan het inleiden, en een week later mag je genieten van de polyfonische samenzang van het Limburgs Gregoriaans bejaardenkoor. Volgens Arjan Plaisier, de scriba (de secretaris, want ze moeten overal een speciale naam voor hebben, vraag me niet waarom) van de PKN, is secularisatie er de reden van dat ze meer moeten gaan samenwerken met andere kerken. Ik zeg: waarom niet af en toe een atheïst uitnodigen? Wij goddelozen kunnen het ook goed hebben over bezinning en rust. Met veel liefde en toewijding zou ik voor uw kerkgenootschap een lezing voorbereiden over het nut en de noodzaak van de bezinning rondom de vraag: wat betekent het als je gelooft?
Zelf geloof ik bijvoorbeeld dat mijn onderburen buitengewoon luidruchtig lopen, maar ik weet niet wat dat betekent. Ik geloof dat ik er af en toe horendol van wordt. Ik geloof dat ik soms iets zinnigs te zeggen heb, maar daar denkt de internetredactie van Trouw dan anders over; die geloven weer dat het niet nodig is nog iets van ze te laten horen. Ik geloof dat ik dat best onaardig vind, omdat ik toch de moeite heb genomen om iets op te schrijven wat me de moeite waard leek, maar daar zijn de meningen kennelijk over verdeeld. Misschien moet ik een sympathieke dominee maar eens vragen een dagje in mijn schoenen te lopen.
Ik zou het voorstel van de PKN wat breder willen trekken: iedereen een dagje in de schoenen van een ander. Mijn zwager een dagje als vluchteling door het leven, terwijl een bankdirecteur zijn baan overneemt en een dag lang moet zorgen voor epilepsiepatiënten van 35 met het niveau van een 8-jarige. En die vluchteling mag dan een keer samen met Rudolph van Veen een taart bakken. En Donald Trump een dag als Mexicaan; kijken of hij dan nog steeds wil dat er een muur gebouwd wordt. Merkel als Poetin, hoe zouden de grenzen dan bewaakt moeten worden? En de voormalig directeur van Volkswagen kan dan door het leven als de voormalig directeur van de FIFA. Of nou ja, misschien is dat niet echt nodig.
Waarom je niet naar TED-talks moet luisteren
Iedereen kent ze wel, de TED-talks. Ze zijn mateloos populair, als een soort licht gewicht inspiratie waar je naar op zoek gaat als je met een milde depressie of zware PMS denkt dat het nooit meer goed komt en iemand wil horen zeggen dat alles zich nog ten goede kan keren, maar ja, dat zou jezelf ook zeggen als je gevraagd werd een positief praatje te geven op een podium. Als je eenmaal aan het kijken bent kun je niet meer ophouden; je klikt van het ene filmpje naar het andere, en zo zie je een man die een geit meeneemt naar zijn praatje, gewoon om iets ludieks te doen (aldus hijzelf, losse, ludieke gozer die hij is) of een vrouw die gescheiden is en gewoon even wilde zeggen dat er na een scheiding ook nog een leven is, of in haar geval ook na drie scheidingen. Het doel van de TED-talks blijft echter te allen tijde volstrekt onduidelijk. Ik vermoed dat dit met opzet is, zodat je als kijker gedwongen bent alle filmpjes te kijken op zoek naar een aanwijzing. Als je goed kijkt valt het op dat de spreker zelf ook niet echt een idee heeft van wat ze komen doen. Ze hebben het eigenlijk de hele tijd over zichzelf, alsof ze een gesproken dating profiel aan het maken zijn. Het is zelfs zo persoonlijk dat je serieuze vragen kunt stellen bij de algemene toepasbaarheid van de inhoud van hun sprekerij. Als ze het niet over zichzelf hebben, dan gaat het wel over het ‘product’ dat ze bedacht hebben, of dat nu een denkwijze of een fysiek product is. De ondertitel van TED-talks is ‘inspiration’ en dan nog iets, maar het woord ‘inspiratie’ valt opvallend weinig. Veel vaker hoor je ‘capitalise’ of ‘economy’ of ‘profit’, zelfs als het gaat over ‘profit in life experience’ zoals de man met de geit. Lekker concreet dus. Naast een BOD (Bewust Onduidelijk Doel) vallen de TED-talks uiteen in vage algemeenheden (VA’s) als ‘jezelf liefhebben’ (oh ja, goed dat je het zegt joh, was het bijna vergeten. Ik ga het gelijk even doen.) of ‘gaan voor ervaringen met meer intrinsieke waarde dan wat je anders op hetzelfde moment had gedaan’ (de man met de geit). Na het zien van het filmpje met de man met de geit kreeg ik gelijk zin om de tijd even terug te draaien en mij in te denken wat ik als andere ervaring had kunnen doen met meer intrinsieke waarde dan het bekijken van dat filmpje. Het beste idee dat ik had was de TED-talk website hacken om dat filmpje te verwijderen. Misschien had de beste man dan toch gelijk. Nou ja. Dit alles gezegd hebbende is er nog het derde punt: TED-talks en TED-sprekers schrijven je altijd voor dat je iets moet gaan doen wat je niet al doet. De suggestie van de mevrouw met de drie scheidingen was dat je bijvoorbeeld met jezelf zou kunnen trouwen, dat had zij immers gedaan zodat ze lekker nog een keer kon trouwen. Bovendien had ze nu eindelijk eens een goed huwelijk. Het leek mij vooral dat ze in de war was, waardoor ik nu met smart wacht op het moment dat ze ruzie met zichzelf krijgt, zoals verwarde mensen weleens lijken te hebben, en van zichzelf gaat scheiden.
TED-talks zijn voor de hersenen wat gephotoshopte foto’s in tijdschriften zijn voor het lichaam. Een onbereikbaar ideaal. Nu wisten we dat allemaal al, maar wat nog erger is, is dat je tegenwoordig continu moet lezen dat je je toch echt wel even goed moet realiseren hoe alles wordt gephotoshopt, maar dat je er desondanks ook zo uit moet zien, dat je billen getraind moeten worden, dat je net zo lang avocado’s moet eten tot je erbij neervalt, je je een flauwte moet eten aan quinoa en dat je haar wassen niet goed voor je is, of jawel dat eerste was een grap, nee toch niet ik meende het echt, je moet echt niet nooit je haar wassen, liever gewoon niet. Dat heet namelijk geen inspiratie, dat heet aanstormende zenuwinzinking. TED-talks, met hun BOD’s en hun VA’s en hun eindeloos verhalende verhalen over hun eigen falen en hoe het hen sterker heeft gemaakt doen precies hetzelfde voor je hersenen. Als je net even dacht gelukkig te zijn, ga dan lekker TED-talks kijken, dan weet je weer precies wat je allemaal nog niet doet in je leven dat je wel zou moeten doen. Neem een geit, of trouw met jezelf. Of pleur gewoon je laptop het raam uit. Doe hoe dan ook wat voor jou de meeste intrinsieke waarde heeft. Je moet tenslotte kapitaliseren op je levenservaring voordat het te laat is. Anders ben je echt een loser.
Manoeuvrerend in het niets
Dit schreef ik de dag na de aanslagen in Brussel:
Ik weet het niet meer. Gisteren was ik kwaad. De hele dag. Ik ben nooit kwaad behalve als ik ongesteld moet worden, dus dan is het belachelijk en niet erg, alleen irritant. Nu was ik echt kwaad. Ik was zo boos dat ik imaginaire gesprekken met mensen had alleen maar zodat ik iemand had om tegen te schreeuwen. Toen ging ik verbeten van woede zitten en weigerde om rustig te worden. Ik douchte, tegen mezelf zeggend dat ik vroeg of laat zou moeten ophouden met kwaad zijn, maar ik zei terug dat ik daar geen zin in had en dat ik zelf wel zou uitmaken of ik zou ophouden met kwaad te zijn. Ik ging kwaad naar bed. Ik stompte in mijn kussen en staarde briesend naar het plafond totdat ik verbeten van woede in slaap viel. Toen ik vanmorgen wakker werd was ik nog steeds kwaad. En ergens is de boosheid heerlijk. Eindelijk voel ik weer eens iets bij het leed waar ik verdoofd van was geraakt. Nu weet ik het niet meer. Ik ben kwaad vanwege alle kutmensen op deze klotewereld die ofwel alleen maar geïnteresseerd zijn in zichzelf, of buitengewoon hard hun best doen anderen het leven zuur te maken. Ik ben ziek van de eindeloze stroom betweters met hun analyses en genuanceerde artikelen en van hen met de ongenuanceerde woordenbrij. Niets helpt. Niemand heeft een alternatief. We zijn kapot. Het is klaar. Niemand weet het antwoord waar de democratie en de grenzeloze tolerantie nooit eerder over na heeft hoeven denken: hoe geef je iedereen recht op een mening terwijl je tegelijkertijd wilt kunnen bepalen welke mening goed is. Ik lees het interview met Hafid Bouazza en vraag me af of hij het wel weet. Moet je een ander zijn ‘cultuur’ gunnen als die zelf zegt dat te willen en jou er niet mee lastig valt en je zelf niets van die cultuur weet? Is dat dan onderdrukking? Ik lees de voetnoot van Arnon Grunberg. Klopt het wat hij zegt? Als het klopt dan zitten we vast in een eeuwige paradox. Als het niet klopt ook. Of we perken onze vrijheid in en daarmee winnen ‘zij’, of dat nou IS is of Wilders. Of we doen dat niet en laten ‘hen’ allemaal hun gang gaan, waarmee ze ook winnen. Het enige dat we nog kunnen doen is zelf radicaliseren. Dus dat doe ik. Ik verklaar het hier met volle overgave, omdat ik geen uitweg meer zie. Ik geef alles op. Alles. Ik zal heus nog de bewegingen doorgaan om in mijn eigen bestaan te voorzien: naar mijn werk gaan, praten met mensen, eten, drinken, slapen, maar het kan me niet meer schelen. Alles is hol en betekenisloos in deze niet-navigeerbare patstelling van de wereld.
Ik weet nog dat ik jaren geleden, te jong om echt te begrijpen wat hij bedoelde, maar oud genoeg om me er diep door te laten verontrusten, Youp van ‘t Hek hoorde zeggen dat Nederland af was en alleen nog maar kapot kon. Nu zijn we kapot. Overal ligt as en puin en dode lichamen en een paar opportunisten die ringen en horloges van de lijken proberen te pikken voordat ze opgeblazen worden door hun eigen radicalisatie. Ze zullen trots om zich heen kijken en blij verkondigen dat nu iedereen het met ze eens is, niet begrijpend dat dat is omdat de rest van al het leven vernietigd is. Alle alternatieven zijn eerst afgewezen, toen uitgelachen en daarna kapot geschoten. Niet als loslopend wild, want wild loopt bij ons niet los. Wild staat in de stal om melk te verkopen, of zit onder een hoofddoek waarvan we niet weten of we hem goedkeuren of niet. Wild was allang vergaan, toen wij nog dachten naar buiten te kijken en in onze eigen reflectie de schoonheid en perfectie dachten te herkennen van de wildernis en onze eigen natuur. Niet wetend dat wij niet buiten waren en dat die ander en die natuur niet bestond zoals wij dachten, er nergens ramen waren, maar alleen met bloed besmeurde muren waarop we onze nagels kapot hadden gekrabd in een wanhopige poging iets te voelen en iets anders te zien dan onszelf, omdat het wel goed toeven was in geïsoleerde veiligheid, maar we een buiten vermoedden waarvan we het bestaan niet wilden erkennen. En nu is het te laat. Ik weet niet of het eerder nog op tijd was geweest, of er ooit een kans was. Alleen dat het nu te laat is. We staan buiten. De overwinning claimend in het licht van de verslagenheid. Van wie win je als je allemaal hetzelfde bent? Als iedereen verslagen is, jezelf incluis, wat kun je dan nog verdedigen? Waar is dan het rationele denken? Linksom of rechtsom manoeuvrerend in het niets is nog altijd manoeuvrerend in het niets. En als er niets meer is om voor te vechten, als je alleen nog maar rechtop staat om te laten zien dat jij het recht hebt verworven om als laatste te sterven, dan is het voorbij. De rest lijkt stilte. Omdat je in de kakofonie van de haat en het breken van levens toondoof wordt voor het alternatief. Het enige wat overblijft. Liefde.
Dus als u mij wilt excuseren. Ik zet de t.v. uit en ik ga hier eens even lekker een potje radicaal lief zitten hebben, want iets beters weet ik niet. Er is geen ratio die ons hier nog uit gaat helpen, alleen het affect waarvan we het bestaan ontkennen, tenzij we woorden moeten geven aan de verschrikking. Ik zal liefhebben. Bind mij de bommen om. Ik ontplof om nog iets te voelen. Mijn woede is liefde. Mijn niet-begrijpen is liefde. Ik zal liefhebben. Omdat er niets anders te doen is. Omdat ik niets anders kan. Ik zal liefhebben. Altijd. En schrijven. Maar dat is eigenlijk hetzelfde.
Het verbinden van de nummers
Op school snapte ik vaak dingen niet. Toen wij vanuit Amsterdam naar Hoofddorp verhuisden kwam ik op een school waar ze graag wilden weten wat voor niveau ik had. Als gevolg daarvan werd ik, terwijl alle andere kinderen mochten spelen, afgezonderd om in mijn eentje een soort spel te doen dat Matrix heette. Eerst vond ik dat niet zo erg, hoewel mij nooit werd uitgelegd waarom, maar gewoon werd gezegd dat ik het moest doen. Na een tijdje werd het echter vervelend: “Wie wil er in de kistenhoek?” “Ik!” “Nee, jij moet matrixen, Winnie.” Ik begreep er niets van. Het was allang niet leuk meer en er kwam geen eind aan. Op een bepaald moment was ik bij level 15 en moest ik nog altijd matrixen. Daar had mij het eerste licht op moeten gaan, dat helaas pas begon te branden rond mijn 25e: je kunt ook zeggen dat je het niet gaat doen. Ik schikte mij echter jarenlang welwillend naar de wensen van de leraren. Knutselen vond ik ook lastig, omdat ik altijd óf iets moest maken wat de juf ook had gemaakt, en dat lukte dan niet, óf omdat ik voor de zoveelste keer iets moest doen wat in mijn ogen belachelijk was, zoals een figuurtje uitprikken met een prikpen. Dichter bij de hel kon je wat mij betreft niet komen op aarde. Ik had geen idee waarom het ook maar enigszins nodig was om met een prikpen te gaan zitten hannesen, terwijl ik voor mijn lampion met een schaar een gat in een pak melk mocht knippen. Bovendien waren de resultaten van prikpenactiviteiten de lelijkste van alle knutselwerkjes die op de kleuterschool zo ijverig werden gefabriceerd. Ik vond dat gerafelde randje maar niks. Mijn inschikkelijkheid zorgde ervoor dat ik snel leerde dat ik niet teveel moest nadenken en beter gewoon dingen kon uitvoeren. Ik had namelijk een soortgelijk intern conflict bij het gebruik van vetkrijt en ecoline. De eerste keer was het leuk om te zien dat de ecoline niet op het vetkrijt bleef zitten, maar na de veertigste keer wist je het wel en moest je desondanks weer dezelfde nachtmerrie ondergaan, gekleed in een plastic schort. Ik vond het veel mooier om ofwel ecoline te gebruiken, of alleen vetkrijt, maar dat mocht niet. De ergste opdrachten waren de abstracte. Waar ik mijn ontwikkeling net aan iets figuratiefs toe was, werd ik verplicht in krassende cirkels abstracte vormen aan te brengen op papier. Mijn plan om een paar streepjes vetkrijt neer te zetten en er dan klaar mee te zijn ging mooi niet door: het vetkrijtje moest plat neergelegd en krassen maar, met als resultaat een lelijke tekening en grote hoeveelheden vette troep aan je poten. Gatver. Uit mijn recentelijk opengetrokken beerput met schoolherinneringen komt ook de tekening met nummers die verbonden moesten worden totdat je een tekening had. Dat waren hele leuke tekeningen, maar alleen als je er niet een kreeg waarbij je zonder de nummers te verbinden ook al zag wat het was. Als ik bij de juf mijn twijfels uitsprak over de noodzaak om die nummers te verbinden werd er doodleuk gezegd dat ik het toch moest doen. “Maar het is een walvis.” “Ja, maar je moet toch de nummers verbinden.” En niemand heeft mij ooit verteld waarom.
Hoe ontvang je een reiziger op Schiphol
Eén van de onhandige, lieve dingen die mensen doen is bloemen meenemen voor mensen die ze gaan ophalen van het vliegveld. Je neemt namelijk geen bloemen mee voor mensen die twee weken aan het strand hebben gelegen, maar uitsluitend voor hen die lang weg zijn geweest. Het punt is alleen dat de langdurige reiziger dus lang weg is geweest en daarom ook van de reis veel spullen meedraagt: een grote koffer (of erger: een backpack) en nog handbagage, die in dit soort lange reis-gevallen ook niet beperkt blijft tot een klein heuptasje voor het paspoort, maar op maximale grootte is ingezet. Zo zie je hoe een reiziger, die uit de sluis komt als ware hij een deelnemer van de mini-playbackshow, zelf nog in onderhandeling is met de diverse reisattributen (ook losse zonnebrillen en jassen zijn regelmatig betrokken bij dit soort situaties), liefdevol wordt ontvangen door de mensen die op haar staan te wachten. Overrompeld door zoveel aandacht worden alle pogingen om vooruit te komen met alle reisartikelen subiet geaborteerd; de reiziger krijgt bloemen. Prachtige, lieve, goed bedoelde, ik-heb-je-gemist bloemen, die, durf ik te zeggen, altijd gewaardeerd worden. (Nooit gehoord: “Bloemen, wat moet ik met bloemen? Ik haat bloemen, dat weet je toch.”) Na een korte ontvangst bij de de deur van niemandsland, ziet de reiziger zich genoodzaakt haar biezen opnieuw te pakken. Hierop wordt de onhandigheid van de bloemen duidelijk: met twee handen kun je niet een koffer, een handkoffer, jas, zonnebril en bloemen dragen. De reiziger staat daarom tijdenlang als een nieuw geboren mens de diverse manieren waarop bagage kan worden gedragen en de vele hoeken waarin lichaamsdelen zich laten buigen te onderzoeken totdat zij eindelijk een manier vindt waarop met minimale schade voor het lijf en de bloemen, maar zonder iets achter te laten kan vertrekken. Vaak is dit pas na het vallen van de avond, waarbij je als toeschouwer het genoegen hebt het silhouet van de reiziger van achteren te aanschouwen en opmerkt dat het wellicht beter is om volgende keer geen bloemen mee te nemen.
Het Faunaland Complot
Mijn katten hebben vlooien. Dat hebben wel meer katten, dus dat is op zich niet zo bijzonder. Wel interessant is dat ze ze al enige tijd hebben, en dat dat niet is omdat ik niet geprobeerd heb om die beesten uit te roeien. Gewapend met een arsenaal aan spuitbussen, pipetjes, pillen, knoflook en andere duivelsuitdrijvers ben ik inmiddels al maandenlang verwikkeld in een marathonsessie vlooien vernietigen. Ze gaan niet dood, of ze komen elke keer terug. Ik verdenk ‘mijn’ vlooien er ondertussen van dat ze zo geëvolueerd zijn dat ze cyborgachtige trekjes zijn gaan vertonen en daarom niet langer gevoelig zijn voor dood door luchtvergiftiging of dood door verdrinking in een bak water met zeepsop; het merk pipet dat ik gebruik (Frontline) heeft al helemaal geen effect. Nee, mijn vlooien zijn kleine terminators die zich met hand en tand verzetten tegen iedere poging ze naar een betere wereld te doen verhuizen. Inmiddels heb ik zelfs geprobeerd in alle redelijkheid met ze te converseren, en ze gewoon te vragen weg te gaan. Immers, de wet in Nederland zegt toch dat je iemand eerst gevraagd en dan drie keer gevorderd moet hebben voordat ze echt huisvredebreuk plegen en je de politie mag bellen. U begrijpt, er is hier zeker sprake van huisvredebreuk, al is het alleen maar omdat ik het geluid van mijn zichzelf krabbende katten niet meer kan verdragen. Daarom belde ik de dierenpolitie; helaas zeiden zij dat ze niet komen voor een invasie van opstandige vlooien. Ze komen alleen wanneer dieren mishandeld worden. Ik heb ze uitgelegd dat ik de vlooien continu mishandel, dus dat het me daarom voor iedereen beter lijkt als zij komen om ze uit huis te plaatsen; daar stonden ze minder voor open dan je zou verwachten van een volksdienende organisatie. Het telefoongesprek werd abrupt beëindigd. Als laatste redmiddel probeerde ik daarom Google, en vroeg de ‘big G’ wat het beste merk anti-vlooien middel was. Onmiddellijk stroomde de pagina vol met fora waarin men verkondigde dat Frontline, het merk dat mij altijd aangeraden werd door de dierenwinkel, niet langer werkte. Ik kan u vertellen dat ik tot die conclusie inmiddels ook gekomen was. Bolfo Gold of Advantage waren goede producten met andere werkzame stoffen, die nog wel functioneerden. Bovendien had Bolfo een goede spray, die zes maanden werkzaam bleef. Dat leek me wel wat, dus ik trok direct na mijn werkdag naar de dierenwinkel om hier de betreffende producten te halen. Bij de balie vroeg ik een jonge medewerker van de winkel om anti-vlooienmiddel, en zij greep onmiddellijk naar Frontline. ‘Nee,’ zei ik, ‘geen Frontline. Ik wil graag Bolfo Gold.’ ‘Die hebben we op dit moment niet’, antwoordde zij. Dat leek me niet al te problematisch, aangezien de hele achterwand bij de balie vol stond met anti-vlooien producten. Ik vroeg haar daarom of ze iets had met dezelfde werkzame stof als in Bolfo Gold. Daar gaf ze niet direct antwoord op. Sterker nog, daar gaf ze helemaal geen antwoord op. Ik werd minutenlang onderworpen aan een spervuur van vragen over hoe ik precies mijn vlooien behandelde (‘slecht en met geen enkel respect’) en of ik wel een omgevingsspray had gebruikt. ‘Natuurlijk.’ ‘Aha, maar heeft u dan ook de auto behandeld?’ ‘Nee’, moest ik toegeven. Nou, dat was volgens haar het hele probleem. Want ik liep de eitjes van de vlooien van de auto naar mijn huis. Ik wees haar erop dat het desondanks niet kon gebeuren dat de larven uitgroeiden tot volwassen vlooien, gezien het feit dat de omgevingsspray meerdere weken werkzaam zou moeten zijn. En dat het al helemaal niet kon betekenen dat er continu volwassen, blijkbaar onsterfelijke vlooien op mijn dierbare felidae konden zitten als ik ze behandel met een middel dat ze binnen een dag zou moeten doen overlijden en dat ook een wekenlange werkzaamheid zou moeten hebben. Dat vond zij blijkbaar zo’n non-argument dat het geen repliek waard was; met de ontdekking van het auto-debacle was tenslotte alles helder geworden. Niet uit het veld geslagen probeerde ik haar nogmaals te vragen of ze iets had met dezelfde werkzame stof als in Bolfo Gold en zo niet, wanneer Bolfo Gold dan weer beschikbaar zou zijn. ‘Het komt pas in het nieuwe jaar weer, we weten nog niet wanneer.’ ‘Oké, dan ga ik wel naar een andere winkel.’ ‘Nee, dat heeft geen zin. Niemand heeft het op dit moment. Het is gewoon niet beschikbaar.’ Dat leek me stug, maar dat zei ik maar niet. ‘U moet niet luisteren naar de dierenarts, die heeft er baat bij om u andere producten te verkopen.’ Ik legde haar uit dat er geen dierenarts aan te pas was geweest en dat ik het niet werken van Frontline proefondervindelijk ervaren had. En dat ik gewoon heel graag iets wilde met een andere werkzame stof, dus of ze dat had. ‘Nou,’ zei ze, ‘dat weet ik niet. Maar ik ga het even vragen aan iemand anders als u een momentje heeft.’ Dat had ik, en daarom liep ze naar een wat dikkige, oudere meneer, waarvan ik meteen vermoedde dat hij de eigenaar was van de zaak. Ze legde uit dat ik geen Fronline wilde en hij antwoordde, met een zeer luide stem opdat ik het ook zou horen: ‘Ja, sommige mensen zijn nou eenmaal niet slim genoeg, die kun je honderd keer iets uitleggen, maar als ze het niet begrijpen dan begrijpen ze niet dat het een complot is van dierenartsen.’ ‘Nou,’ zei ik, in een poging de belediging te negeren en inhoudelijk op het argument in te gaan, ‘ik ben niet naar de dierenarts geweest, ik heb dit zelf ervaren.’ ‘Dit komt door de dierenartsen, ze willen je spullen verkopen, maar u bent kennelijk niet slim genoeg om dit te begrijpen.’ Het leek me beter om maar niet te zeggen dat het mijn dierenarts, als ik die al had gesproken, vermoedelijk helemaal niets uitmaakte op welke manier ik mijn geld in een willekeurige dierenwinkel wilde uitgeven, maar dat ik me inmiddels wel afvroeg waarom er een hele plank achter de toonbank voor Frontline bestemd was, en waarom deze mensen mij uit alle macht Frontline wilden verkopen. ‘Meneer, ik vind de toon waarop u praat niet zo beleefd.’ ‘Mijn toon is prima, u moet gewoon niet naar uw dierenarts luisteren.’ Aargh! ‘Weet u wat. Ik wens u nog een heel prettige avond verder. Ik ga mijn geld ergens anders uitgeven.’ Ik draaide me om en liep de winkel uit. ‘Ja, en een zeer prettige jaarwisseling,’ blafte de man mij na. ‘Ja, hetzelfde,’ blafte ik terug, terwijl ik daar achteraan mompelde: ‘klootzak.’ Jammer, dat laatste was echt jammer. Ik had mijn waardigheid moeten behouden, maar het lukte me niet. Ik zou sorry willen zeggen, maar ik ga nooit meer naar die winkel en het spijt me ook niet.
De volgende dag is mijn vader voor mij naar een andere dierenwinkel gegaan (ik moest laat werken) en heeft voor mij Bolfo Gold gehaald, want het blijkt toch gewoon verkrijgbaar in winkels die niet Faunaland Skagerrak zijn. Een mooie actie om het nieuwe jaar mee in te luiden: vlooiengenocide. Ik wens u allen een zeer prettig nieuwjaar.
Een lijstje met rare songteksten
Mijn liefde voor muziek is groot, en mijn liefde voor songteksten zo mogelijk nog groter. Ik ben gek op ingenieuze, poëtische teksten, zeker wanneer ze op goede melodieën staan. In mijn top tien van beste songwriters staan zonder meer: Conor Oberst (Om maar eens een dwarsstraat te noemen: The bible’s blind, the Torah’s deaf, the Quran is mute/If you burn them all together you get close to the truth); Morrissey, waarvan ik gisteren een lied op had, waarvan mijn moeder onmiddellijk zei: wat is dit voor herrie? *zucht* (There’s a club if you’d like to go/You could meet somebody who really loves you/so you go and you stand on your own/and you leave on your own/and you go home and you cry and you want to die) en natuurlijk Bob Dylan (Well, I eat when I’m hungry, drink when I’m dry/Live my life on the square/Even if the flesh falls of my face/It won’t matter, long as you’re there). De genoemde voorbeelden zijn natuurlijk slechts voorbeelden uit het fantastische arsenaal van deze schrijvers. Maar met stip op nummer één tussen al die fantastische schrijvers, staat Jacques Brel. Niemand anders kan een metafoor schrijven zoals hij dat doet, niemand anders speelt met woorden zoals hij dat kan. (Moi je t’offrirai/Des perles de pluie/Venues de pays/Ou il ne pleut pas of dit prachtige woordenspel: Une valse à cent temps/Une valse à cent ans/Une valse ça s’entend a chaque carrefour/dans Paris que l’amour) Wat, zeg je? Heeft hij dat echt geschreven? Ja, en hij is dus briljant. Aangezien hier verder geen discussie over mogelijk is leek het mij nuttiger deze blog te besteden aan andere songteksten en schrijvers, namelijk degenen die minder geslaagd zijn. Dat zijn er veel, maar in de loop der tijd heb ik er in ieder geval een paar opgespaard die de moeite van het vermelden waard zijn. Voordat ik anderen ga bekritiseren is het misschien ook nodig de hand in eigen boezem te steken, want ik heb op dit gebied zelf ook geen enkel talent. Mijn eerste songtekst schreef ik toen ik acht was, en dat ging over een steen. De bijzonder geïnspireerde titel was dan ook: ‘Een bijzondere steen’, en als toppunt in het nummer maakte ik een liefdevolle vergelijking tussen een persoon en de eerder genoemde bijzondere steen. Daarna besloot ik dat ik beter gewoon teksten kon gaan schrijven en me niet zou moeten bemoeien met of het wel of niet op een melodie past. Als verzachtende omstandigheid zou ik nog wel even willen benoemen dat ik op dat moment acht was, en dat mijn liedje nooit uitgebracht is. Dat kan van onderstaande wondertjes niet gezegd worden:
– With him I ain’t never losin’/And he knows my name is not Susan/ Oh what a man; Dit briljante stukje tekst is van Salt-n-Pepa uit Whatta Man. Zelf weet ik inmiddels dat ik mijn standaard ernstig moet verlagen op het gebied van mannen, aangezien mijn oma gisteren dreigde mij te verkopen als ik niet eens snel een vriend kreeg ( en hoewel ik toch nieuwsgierig ben naar hoeveel kamelen ik waard ben, zie ik dat niet echt zitten) vind ik toch dat je om mij te krijgen je wel iets meer mag doen dan weten dat ik niet Susan heet. Let er hierbij op dat er niet wordt gesuggereerd dat hij wel wat haar naam dan is. Het is in ieder geval niet Susan.
– There were plants and birds and rocks and things van uit America’s A Horse With No Name. Begrijp me niet verkeerd, ik vind dit een geweldig nummer, maar dit zinnetje? Er waren dingen? Ja, dat snap ik ook nog wel. Was je moe toen je dit schreef? Dingen. Ik kan er maar niet over uit. Bugs, Dirt, Drought het had van alles kunnen zijn, en je ging voor Things.
– Can you pay my bills/ Can you pay my telephone bill/ Can you pay my automo’ bills Een persoonlijke ergernis uit Destiny’s Child’s Bills, Bills, Bills. Hoewel wordt gesuggereerd in de rest van de tekst dat de man nogal een loser is, snap ik niet helemaal waarom het noodzakelijk is dat een man de rekening van de zogenaamde ‘Independent Woman’ moet betalen. Lekker independent. (Die independent kwinkslag volgde trouwens een jaar later, het imago waar Beyoncé nog steeds haar zakken mee vult.)
– I live by two words: fuck you, pay me Poëzie op zijn mooist uit Kanye’s Two Words, Verder ga ik hier niets over zeggen.
– When you can see your unborn child in her eyes uit Have You Ever Really Loved a Woman van Bryan Adams. ‘Volgens mij zit er iets in mijn oog.’ ‘Laat mij eens kijken. Ja, inderdaad. Het is een ongeboren foetus.’ Oh, wat een romantiek.
–Those three wise men/They had a semi by the sea Oh, James Blunt. Ik weet dat je een goed gevoel voor humor hebt, maar was het echt je bedoeling om hier een toespeling te maken op de collectieve staat van seksuele opwinding van drie wijze mannen?
– Een persoonlijk favoriet. Hoewel ik het nummer ronduit haat, vind ik de willekeurigheid van de tekst geniaal: You done broke my heart into a million pieces/Should have seen it coming/Wish I had telekinesis Uit LMFAO’s Love Lockdown. Je hebt mijn hart in een miljoen stukjes gebroken, ik had het moeten zien aankomen. Ik wou dat ik dingen kon verplaatsen met alleen mijn gedachten.
– De laatste is er één waar al veel over gezegd en geschreven is. Ik raad jullie aan om dit nummer vooral eens op te zoeken op Songmeanings.com, want daar vind je het hilarische relaas van iemand die er net zo over denkt als ik, maar dan in iets minder vriendelijke bewoording. Het is natuurlijk MacArthur’s Park. Someone left a cake out in the rain/ I don’t think that I can take it/Cause it took so long to bake it/ And I’ll never have that recipe again/Oh no Wat het ergste is aan deze tekst, is dat hij op een prachtige melodie is geschreven, en dat ook de rest van de tekst de sfeer en de toon voor het lied helemaal zetten. En dan kom je bij de climax en begint er iemand te zingen over taart? Ik begrijp wel waarom het meisje weg is gegaan. ‘Richard, ik heb het net met je uitgemaakt. Kun je alsjeblieft ophouden over die taart?’ ‘Maar ik zal het recept nooit meer vinden. Waarom laten ze een taart in de regen staan?’ Ik vraag me nog altijd af of hier nou een grappenmaker aan het werk was, of iemand die zo briljant was dat hij iets schreef dat ik nog steeds niet helemaal begrijp. Ik zal het wel nooit weten.
Teveel.
Er zijn teveel kopjes op de wereld. Er zijn kopjes voor koffie, kopjes voor thee, maar ook kopjes voor espresso, cappuccino, macchiato, iced white chocolate mocha koffie, pumkin spice latte koffie, en wat allemaal niet meer. Voor iedere soort koffie is er een ander kopje, en het is nog veel erger dan dat: ieder café heeft zijn eigen kopje. En het zijn natuurlijk niet alleen cafés die kopjes koffie serveren. Denk aan restaurants, maar ook bioscopen en theaters. Ze hebben allemaal hun eigen kopje. Wat zeg ik? Kopjes. Allemaal hun eigen kopje voor koffie, thee, cappuccino, espresso en al die andere smaken en soorten die er geserveerd kunnen worden. En 20 miljoen kartonnen bekers, voor iedere soort 1, die door 20 miljoen kinderhanden worden gevouwen in fabrieken in Bangkok, of waar ze die dingen ook maken. Er zijn teveel kopjes, en daarvan raak ik in de war. Hoe moet je bijvoorbeeld een kopje kopen voor je American cookie chocolate koffie, terwijl er nergens in de blokker een handleiding is die je vertelt welk kopje geschikt is voor welk drankje? En heb ik aan twaalf kopjes in huis wel genoeg? Hoeveel calorieën zitten er eigenlijk in American cookie chocolate koffie? Past dat wel in mijn dieet? En kan ik ook mijn Ideaal Gewicht thee drinken in dat kopje, of moet ik daarvoor een ander kopje kopen? En als je dan eenmaal het geschikte kopje hebt gevonden voor je koffie, dan is natuurlijk de vraag of ze die niet ook hebben zónder vlinders.
De kopjes zijn natuurlijk maar een voorbeeld. Laatst wilde ik een spijkerbroek kopen; in mijn nieuwe baan moet ik een spijkerbroek aan, dus het leek me handig eens een nieuwe te halen. Zoveel spijkerbroeken heb ik nu eenmaal niet. (Let wel; de hele plank in mijn kast ligt vol met broeken en leggings, maar niet zwarte en blauwe spijkerbroeken. Zie hier de symptomen van mijn ‘ik heb niet genoeg’-syndroom. Dit zijn de momenten waarop ik echt van mezelf walg.) Heb je wel eens geprobeerd om een spijkerbroek te kopen? Het is onmogelijk. Ik heb er twee hele weken over gedaan, bijna fulltime, en uiteindelijk heb ik een broek gekocht die niet eens zo lekker zit. Dat wist ik niet toen ik hem kocht, want ik had geen zin meer om broeken te passen. Ik heb broeken gepast met een zogenaamde High Waist, maar ik kon ook iets doen met een Super High Waist, of een Normal Waist, maar die was ook vrij hoog. Super Low, Low en Regular Low behoorde ook tot de opties, maar ik wilde niet het risico op een bouwvakkers decolleté als ik aan het werk ben. Of eigenlijk überhaupt niet. Dan waren er nog broeken met scheuren, zonder scheuren, donkerblauw, lichtblauw en iets er tussenin. Stonewashed, effen en iets met een soort blokjesprint die ik heel lelijk vond. En de modellen van de broeken, ofwel het soort broekspijp dat aan de Waist vastzit: Skinny, Super Skinny, Boyfriend, Harem, Low Crotch, Regular, Boot Cut, Straight Leg, Flared, Super Flared en nog een paar waar ik de naam van vergeten ben. Hoe moet je in vredesnaam een spijkerbroek kopen met al deze opties?
Het zijn dit soort momenten waarop ik de communisten benijd. Ik ben sowieso geen fan van het kapitalisme, maar als ik in een pashokje mijn buik sta in te houden en mijn blik afwend van mijn cellulitisbenen die ik onder het chirurgenlicht van iedere paskamer heb, omdat ik de zoveelste broek uitdoe die niet goed zat of toch niet zo leuk was ben ik echt een overtuigd communist. Ik ga pamfletten schrijven. Ik ga alleen nog rode kleding dragen en met tomaten gooien bij politieke bijeenkomsten van de liberalen. Weg met al die waanzin. Iedere winkel mag nog maximaal twee broeken verkopen: een zwarte en een blauwe spijkerbroek en die moeten lekker zitten voor iedereen. En als je ergens koffie wil drinken, maar je wil eigenlijk espresso, dan mag dat wel maar dan moet je het drinken in hetzelfde kopje als waar de koffie in geschonken wordt. Dan lijkt het wel weinig terwijl je er meer voor betaalt, maar dat is ook zo als je espresso bestelt.
Als laatste wil ik hier nog aan toevoegen dat meer niet de oplossing is voor mijn probleem, zoals anderen misschien zouden willen tegenwerpen. (‘De juiste broek zit er voor jou gewoon niet tussen. Met jouw figuur ben je beter af in een tuinbroek.’ ‘Cognac komt nu eenmaal beter tot zijn recht in specifiek dit glas. Daarom kun je het niet in een champagneflute schenken.’) Zelf ben ik op dit moment op het punt gekomen dat ik meer spullen nodig heb, omdat ik geen plek meer heb om mijn spullen op te bergen. Specifiek gesproken heb ik het nu over het aanschaffen van een kastje waarin ik mijn papieren op kan bergen die ik moet uitprinten voor mijn studie. Daarom ging ik vandaag op jacht naar een kastje. Ik zeg jacht, omdat ik mij wederom moest wagen in de jungle die het winkelcentrum heet, in dit geval de meubelboulevard. Zonder jullie nog een keer te vervelen met een opsomming van de verschillende soorten kastjes die ik heb gezien kan ik jullie mededelen dat ik wel honderd kastjes heb gezien, maar het juiste kastje er voor mij niet bij zat. Waarom niet? Omdat ik heb geleerd dat ik alles kan krijgen wat mijn hartje begeert (nou ja, materialistisch gesproken dan), en ik daarom geen genoegen neem met iets minder dan exact hetgeen dat ik wil. Dus het perfecte kastje heb ik wel gezien, maar een of andere gek had er allemaal woorden op geschilderd en ik koop geen kastje met woorden erop. Uiteindelijk kwam ik daarom uitgeput en half huilend thuis met een soort roze, houten kist die ik, net als bij de spijkerbroek, niet zo mooi vind, maar het ding voldoet aan de eisen en dat is goed genoeg voor het communistische alter ego dat inmiddels weer in mij is ontwaakt. Dus, als jullie mij willen excuseren, ik ga een pamflet drukken.
Lingo/Gaza, potatoe/tomato
Lucille ziet nog genoeg mogelijkheden voor Lingo. Een zomer editie op de camping bijvoorbeeld, waar we allemaal naar kunnen kijken op het slot van De Wereld Draait Door. Zelf zie ik nog genoeg mogelijkheden voor Lucille.
Ik ben bij Lingo afgehaakt toen de vijf-letterwoorden op waren. Toen was er wat mij betreft niets meer aan, maar dat kan ook komen omdat ik toen tien werd en Lingo gewoon niet zo cool vond als Mario Kart. Niets ten nadele van Lingo natuurlijk; er zijn immers ook genoeg mensen die niet van Mario Kart houden. Ik weet nog dat een paar jaar geleden de minister-president een mening had over Lingo, omdat het, toen vanwege de reorganisatie van de publieke omroep, van de buis dreigde te verdwijnen. Ophef alom: ‘Dit mag niet gebeuren!’ ‘Lingo is deel van ons nationaal erfgoed’ (ik weet niet wie ik hier citeer, maar het is ongetwijfeld gezegd.) En uiteindelijk gebeurde het ook niet, omdat iedereen zich er zo druk over had gemaakt dat de zenderbazen bezweken waren. Zo zie je maar wat een macht het volk heeft, en dat je als je het echt wil toch een verschil kan maken.
Ik prijs me gelukkig dat ik in een land leef waar mensen zich druk maken om of een spelletje wel of niet op televisie is. Waar dat in het acht uur journaal uitgebreid besproken wordt en zelfs een aantal woorden verdient van de hoogste baas van ons land. Wij hebben het zo goed dat onze grote problemen bestaan uit of wij wel of niet meer dan twintig jaar achter elkaar woorden kunnen raden op dezelfde tijd, op dezelfde zender.
Gisteren nog zag ik het einde van een aflevering van Lingo. Lucille leek zo vrolijk, terwijl ze toen ook al geweten moet hebben dat het einde nabij was. De deelnemers deden net alsof er niets aan de hand was, alsof er helemaal geen zwaard van Damocles boven hun hoofd hing en of ze niet misschien wel de laatsten waren die daar konden staan, op wat inmiddels de heilige grond van de Lingo-studio is. Lucille zei desgevraagd tegen kwaliteitskrant De Telegraaf dat het pijn deed dat Lingo zal verdwijnen en dat er door de tegenvallende kijkcijfers op een bepaalde manier het doek valt voor miljoenen mensen. Maar ja, de wereld draait door, zelfs al komt er een eind aan een tijdperk, aldus Lucille.
Direct na Lingo een aflevering van het NOS journaal, dat opent met beelden van Gaza, waar ook een eind van een tijdperk kwam. Een tijdperk van twee uur maar liefst, een eind aan een staakt-het-vuren. Als ik zeg beelden van Gaza bedoel ik beelden van bommen die vallen. Ik zeg vallen omdat ik niet kon zien waar ze vandaan kwamen, of wie ze afvuurde. Mijn kennis van de Gazastrook is te beperkt om te kunnen zien aan wiens kant er gefilmd werd. Er was niet zo heel veel te zien, behalve een weg en een een kapotte muur in de verte. En bommen dus. Nou ja, ik zag eigenlijk helemaal geen bommen, ik zag vooral een enorme rookwolk en een heleboel stof de lucht in vliegen. En ik zag mensen die, net als Lucille Werner, deden alsof er niets aan de hand was. Alsof het einde helemaal niet nabij was. Alsof er helemaal geen zwaard van Damocles boven hun hoofd hing en of ze niet misschien wel een van de laatsten waren die daar konden staan. Alsof het geen pijn deed dat die vredige tijd maar twee uur had geduurd en dat er door de tegenvallende vrede op een bepaalde manier het doek valt voor miljoenen mensen. Maar ja, de wereld draait door, aldus het NOS journaal.
Ik weet nog dat een paar jaar geleden het nieuws ook al opende met oorlog in de Gaza strook, en dat er sindsdien niet veel veranderd is. Je zou denken dat we na de overwinning op de zenderbazen wel begrepen hadden dat het dus helpt als je je ergens druk over maakt, maar dat lijkt in het geval van Gaza niet op te gaan. Alleen als er een heleboel Nederlanders zijn overleden, dan staan we het hardst te schreeuwen om ‘menswaardigheid’. Maar menswaardigheid telt alleen als ‘ons eigen volk’ in het gedrang komt.
Ik weet ook nog dat Lucille, toen ze een aantal jaar geleden op tv kwam een lans heeft gebroken voor mensen met een handicap. Met Missverkiezingen en awards en meer dan alles nog het doorzetten van het loopje naar de finale van Lingo. Dat loopje was de enige reden dat ik de afgelopen tien jaar wel eens bij Lingo ben blijven hangen. Niet om ‘aapjes te kijken’, maar omdat ik het tof vindt dat ze dat gewoon doet. ‘Je moet een sterke geest hebben om een handicap aan te kunnen’, zegt Lucille, ‘ik wil niet zeggen dat we helden creëren met onze Cappies, maar de kinderen die eerst gepest werden worden nu aangemoedigd op het schoolplein.’ Kijk, zo breng je dus verandering teweeg, en laat je mensen inzien wat menswaardig is.
Lucille, met je sterke geest en je doorzettingsvermogen, buig jij je eens over dat Gaza-conflict en dat gedoe in de Krim. Misschien een badpakken ronde voor Netanyahu, Mashal en Poetin? Je weet er vast wel iets op te verzinnen; als je echt wil kun je immers het verschil maken. Wij hebben het hier goed genoeg om ons eens druk te maken om andere mensen, die het een stuk minder hebben. We kunnen ons soms druk maken over wat er op tv is, maar vaker misschien nog over dat mensen elders mensonwaardig worden behandeld. Niet door beelden van bommen en granaten, maar door er een positieve draai aan te geven. De mensen die er iets goeds voor doen een award te geven, bijvoorbeeld. Nou ja, denk er nog even over na hoe je het wil aanpakken, je weet vast iets goeds te verzinnen met een leuke woordspeling erin. Ik wilde eigenlijk gewoon maar zeggen: ik zie nog genoeg mogelijkheden voor je.
Purgatory/Paradise
‘You think I am Messiah. You think I am God, and this is paradise. This is not paradise, this is my prison,’ zei hij. Zelf dacht ik helemaal niet dat hij een messias was, laat staan God, maar ik vond het niet de moeite om daarover met hem in discussie te gaan. Wat hij bedoelde was natuurlijk dat wij daar waren, in het idyllische Macedonië, aan het meer van Ohrid (Google de stad eens, en je zult zien wat ik bedoel), en dat wij het daar heel mooi vonden, maar dat het anders was voor de mensen die er wonen en hun geld er moeten verdienen. Die mensen werken bijvoorbeeld op een kleine sloep waar ze een parasol op hebben gezet, en waarmee ze toeristen voor vijf euro tweehonderd meter meenemen over het meer, naar een kleine inham met een steiger, die de toegang was tot de trappen naar de meest gefotografeerde kerk ter wereld. Ter verduidelijking zou ik hier nog willen toevoegen dat ik met ‘wij’ niet bedoel ‘Wij, Koningin Winnie’, maar wij, een vriendin en ik, die samen op vakantie waren naar Ohrid. Op onze eerste dag, tijdens onze eerste verkenning van de oude stad kwamen we Toshi tegen. Toshi was redelijk opdringerig en vond dat wij per se op de boot moesten om via die weg naar de kerk te kunnen, in plaats er lopend heen te gaan. ‘It is impossible. You will walk up, up, up, up, and then you are tired and you are not there. Take the boat. We go there, with stairs it is only ten minutes, and then you are there, and it is easy.’ Tja, wat moet je dan doen? Wij besloten maar in de boot te stappen en hem de ‘bodemprijs’ van vijf euro te betalen. Achteraf bezien bleek dat een belachelijk bedrag; de duurste dingen in Ohrid waren vaak niet meer dan 200 denar (bijvoorbeeld een taxiritje naar het hotel). Tweehonderd denar is grofweg € 3,30, en dat was peperduur (ter vergelijking: een busritje over dezelfde afstand was 40 denar, oftewel 60 eurocent.) Meer vragen om toeristen uit te knijpen gaat helaas niet, omdat er niet veel toeristen zijn, en degenen die er zijn over het algemeen Macedonisch zijn. Gelukkig lopen er een paar honderd Nederlanders rond, die vermoedelijk (net zoals wij) getipt waren door het reisbureau om naar Ohrid te gaan.
Toshi vertelde mijn reisgenoot dat het leven heel zwaar was voor hem, en hij haalde terloops nog even Freud aan. Ikzelf kon dat niet horen, omdat hij mij aan het stuur van het bootje had gezet. Erg leuk, ware het niet dat ik nog nooit gevaren had, en daarom geen benul had van wat ik aan het doen was. Ik stuurde verkeerd en gaf op de verkeerde momenten teveel gas wat me vooral geërgerde blikken van de kapitein opleverde, waaruit ik las dat hij mij bijzonder stupide vond. Was ik dan niet eens in staat om een bootje te besturen? Hij besloot dat het beter was dat hij de foto’s zou maken onderweg, wat hij illustreerde door de camera uit mijn hand te pakken en deze handeling te voorzien van het commentaar: ‘I am not doing this for me, I am doing this for you.’
Eigenlijk had ik alle reden om Toshi zo snel mogelijk weer te willen vergeten. Behalve dat het me bij bleef dat hij had gezegd dat dit paradijs op aarde zijn gevangenis was. Gedurende de week ontmoetten we veel mensen die soortgelijke dingen vertelde, zij het in minder dramatische bewoording. Een taxichauffeur vertelde ons dat hij had gestudeerd (we kwamen erachter dat bijna iedereen die wij ontmoetten gestudeerd had, gepromoveerd was, of op zijn minst Moby Dick had gelezen.) Goed, hij had dus gestudeerd, maar kon hier geen werk krijgen. In Macedonië wonen namelijk twee miljoen mensen, waarvan er één miljoen in Skopje wonen, waardoor de meeste vacatures snel opgevuld worden. Naar het buitenland ging echter ook niet; hij kreeg nergens een visum, en Macedonië zal vermoedelijk niet snel lid worden van de EU, omdat Griekenland het lidmaatschap blokkeert. En dan zit je dus gevangen, heb je geen werk, en moet je noodgedwongen in een taxi rondrijden of mensen rondvaren met een oude sloep. Van die mensen die dan ook nog te debiel zijn om het ding te kunnen besturen. Ik snap de frustratie wel. Het is niet zozeer dat het direct een hel is, maar meer dat Macedonië zich door de de recente geschiedenis in het voorgeborchte bevindt van de moderne Westerse wereld.
Ondanks dat kan ik niet ontkennen dat ik wel een beetje vond dat het een paradijs was. Nooit eerder ben ik ergens geweest waar het water zo helder is, waar cultuur en natuur nog zo goed in balans zijn en waar je continu van de ene verbazing in de andere valt. Zo legden wij een ochtend een catalogus van bermplanten aan die wij niet konden identificeren (wat niet veel zegt, want noch ik, noch mijn reisgenoot heeft veel kaas gegeten van flora), en stonden we het volgende moment in een kerkje met fresco’s uit de 4e eeuw en verder. Dacht je op bezoek te gaan naar het klooster waar het cyrillisch schrift werd ontwikkeld, en waar de basis lag van de orthodoxe kerk, bleken daar ook de bronnen te zijn waaraan het meer ontsproot. Wil je door de straten dwalen van een vijfduizend jaar oude stad, eindigen in een restaurant waar je uitkijkt over een tweeduizend jaar oud amfitheater, waar vervolgens het zomerfestival wordt geopend door de minister-president van Macedonië, gevolgd door een klassiek concert met de beste operazangers ter wereld, terwijl je op de achtergrond Nederland de derde plaats op het WK ziet behalen? Dan moet je dus naar Ohrid. Ik zou het doen. Ze kunnen je hulp gebruiken.
Een vriendelijke herinnering
Lieve lievelingscollega,
De laatste keer dat ik je schreef was het omdat Johan Cruijff me aan het huilen had gemaakt. Nu schrijf ik je eigenlijk vooral omdat ik al zo lang niet meer heb gehuild, en dat is gek, want ik ben nogal een jankerd. Eén babyolifant op Animal Planet en ik schiet al vol; dat is de reden dat ik geen reclames kijk op die zender. Iedere keer dat ik die kreupele ezels zie eindig ik in de foetushouding op mijn bed, met tranen over mijn wangen en mijn teddybeer in de hand. Hoe anders is dat met mensen; hun hulpeloosheid vind ik vaak lachwekkend, die van mezelf nog het meest. Een aantal dagen geleden las ik dat iemand die ik ken is overleden; zelf kende ik haar niet goed, en ik had dan ook niet de behoefte om een persoonlijk bericht op haar Facebook pagina te schrijven aan haar, alsof ze het ooit nog zou lezen. Heel veel andere mensen wel, en dat wist ik omdat ik bij sterfgevallen kennelijk de morbide behoefte krijg om zeer persoonlijke berichten te lezen van mensen die op hun manier via Facebook afscheid nemen van iemand. Het was ook dat deze vrouw zelf heel erg geaard was, en in verbinding stond met haar innerlijke godin, terwijl ik dat helemaal niet heb. Ik sta zelf heel erg in verbinding met mijn innerlijke vuilnisman, die voyeuristische trekjes heeft en teveel eet. Niet dat ik geheel gevoelloos ben, maar ik verbaas me eerder over sommige berichten dan dat ik erdoor ontroerd raak. De meneer die schrijft dat hij kort voor het afscheid nog naar zijn cursus uit het basisjaar Sexual Grounding gaat bijvoorbeeld. Zelf dacht ik, pervers als ik ben, dat het een nieuw soort rollenspel was. Blijkt dat Grounding helemaal niet staat voor huisarrest, maar voor wortelen, en dat de cursus je leert om te aarden in je seksuele zelf. Ik had het kunnen weten. De bedoeling van seksueel wortelen (wat veel minder sexy klinkt in het Nederlands) is dat je de stroom tussen hart en geslacht herstelt, en dat je het recht op de door de natuur gegeven seksuele zelfexpressie opnieuw claimt. Kortom, ik kan er geen touw aan vastknopen. Het is iets spiritueels wat mij heel vergezocht in de oren klinkt. Het is een nieuwe manier om iets natuurlijks weer heel ingewikkeld te maken, waardoor ik nu gelijk weer denk dat ik alles met seks verkeerd doe, net zoals ik de meeste andere dingen verkeerd doe, en het gekke is dat ik nooit weet dat ik het fout doe totdat er zo’n therapie in het leven wordt geroepen die mij vertelt dat ik het verkeerd doe. Het is een beetje zoals met toffe racefietsen. Eerst wilde ik helemaal geen toffe racefiets, maar gewoon een gelukkig leven en een paar gezellige vrienden, misschien een leuke vriend als alles meezit, maar als iedereen het dan ineens heeft over toffe racefietsen, dan vergeet ik zelf wat ik eigenlijk wil, en dan wil ik ineens een toffe racefiets. En ik houd niet eens van fietsen. Het is niet dat ik die meneer wil veroordelen omdat hij behoefte heeft om seksueel wortel te schieten, maar zelf raak ik er alleen maar van in de war.
Er is zoveel keuze met alles: je kunt honderden verschillende diëten volgen, honderden verschillende cursussen om je seksleven op te krikken; wat heeft het voor zin? Op ieder middeltje zijn weer veertig argumenten om het middel niet te nemen. Op iedere remedie tegen een slecht seksleven kun je antwoorden dat de seks in mijn leven nagenoeg nihil is, dus dat dat je het technisch gezien dan ook niet slecht kunt noemen. Het is eerder non-existent. Maar dan hoor ik over zo’n dieet en dan denk ik toch even kort: dat moet ik ook! Seksleven: dat moet ik ook! En waarom? Waarom moet ik dingen die andere mensen ook hebben, lieve lievelingscollega?
Zou ik dan zelf ook zo’n pseudo-geëmotioneerd bericht op Facebook willen plaatsen? Of moet ik dan al die mensen die het wel doen sneue aandachtvragers vinden? Ik geloof dat ik gewoon niet altijd overal een mening over heb, en dat ik het soms ook wel prima vind om gewoon ergens kennis van te nemen, en het dan te laten voor wat het is. En dan kom ik toch weer uit bij Johan Cruijff. Terwijl afgelopen zondag en maandag de kranten en voetbalprogramma’s vol waren van meningen over Nederland-Ecuador zegt Cruijff gewoon: ‘Daar ga ik niet op in. Er gaat nog veel te veel veranderen om nu al een mening rond te strooien.’ Weer weet hij me te verbazen, door van iets ingewikkelds iets zo simpels te maken: gewoon even geen mening hebben. Gewoon niet meedoen met al die gekte: dat is ook altijd nog een optie. Ik heb Cruijff nodig om me daar af en toe aan te herinneren. Niet een of andere rare goeroe die mijn seksuele wortels doet ontluiken, of een toffe racefiets, maar Johan Cruijff. Johan Cruijff, die mij vertelt dat je gewoon helemaal niets hoeft. Dat het eigenlijk zo ook al best goed is. Dat mijn gebrek aan seksleven ook prima is, mijn te dikke buik even geen behoefte heeft aan het paleodieet en dat mijn haar vandaag nou eenmaal niet zit zoals ik het wil. Dus, lieve lievelingscollega, wanneer beginnen we met die Johan Cruijff partij? Dan kunnen we iedereen vertellen dat ze soms ook even geen mening kunnen hebben, en dat ze hun mening niet al tijd in slecht geschreven berichten op de site van de Volkskrant hoeven te zetten. Dat er soms nog teveel gaat veranderen om nu al een mening te hebben, dat het je niet alles hoeft te hebben wat een ander heeft. En dan zorgen we dat er nergens meer zielige ezels zijn, maar heel veel speeltuinen en schoolpleinen om op te spelen en gratis ijs en patat voor iedereen.
Ik wilde alleen maar helpen..
– Hallo, met de Graduate Office.
-Hallo, met Winnie Hänschen. Ik had een vraag; begin april is mijn IELTS score naar jullie verstuurd, maar die is nog steeds niet geregistreerd. Ik vroeg me af of dat klopt, of dat alle documenten inmiddels geregistreerd hadden moeten zijn.
– Nee, alles wat wij binnen hebben gekregen is verwerkt.
– Ok, dat is raar. Het BLTC, die het heeft verstuurd, zegt zeker te weten dat ze het hebben verstuurd.
– Wij hebben hem echt niet gehad, en het is nog nooit misgegaan tussen ons en het BLTC.
– Ok, nou dan zal dit wel de eerste keer zijn. Jammer, want ik heb ervoor betaald dat het papiertje verstuurd werd, maar goed. Het BLTC heeft gelijk aangeboden hem opnieuw te sturen, dus die gaan dat vandaag doen. Maar wat kan ik nu doen om te zorgen dat dit exemplaar ook echt bij jullie aankomt en goed verwerkt wordt?
– Ja, alles wat wij binnenkrijgen registreren wij direct.
– Maar mijn score is er niet.
– Die hebben we niet gehad. Ik heb gekeken of je in ons ‘nog verwerken’ mapje zit, maar daar zit je niet tussen.
– Ja, het is vreemd, want het BLTC is er van overtuigd dat hij is verstuurd. Nou ja, in ieder geval wil ik graag weten wat er gebeuren moet om te zorgen dat het nu wel goed gaat. Ik heb geen zin om over een halve maand weer in de stress te zitten.
– Als wij iets binnenkrijgen registreren we het gelijk, dus dan zou het er gewoon moeten zijn.
– Dus je vindt dat ik de brief bij de PostNL zou moeten onderscheppen omdat het daar vermoedelijk fout is gegaan?
– Alles wat wij binnenkrijgen registreren wij.
– Ik snap het, maar kennelijk is er ergens hier iets misgegaan, want het BLTC zegt dat ze het hebben verstuurd en jullie zeggen dat je niets hebt gehad. Dus wat kan ik nu doen om te zorgen dat het deze keer wel goed gaat?
– Als wij iets binnenkrijgen dat registreren we dat direct.
– Maar kun je ergens misschien een aantekening maken, zodat er extra op gelet wordt? Of mij informeren als jullie hem hebben? Want ergens gaat er iets mis en ik heb verder nergens controle over omdat het tussen jullie en het BLTC gaat.
– Zodra wij een document binnenkrijgen scannen wij het en registreren we het op jouw pagina.
– Ok, dus morgen hebben jullie het, dus morgen zou het erop moeten staan? Dus als het er morgen niet is moet ik even terugbellen.
– Wij registreren het direct.
– Ok, dus morgen.
– Alle documenten die bij ons binnenkomen worden direct geregistreerd. Daar kan misschien een dag tussen zitten, maar…
– Goed, dus overmorgen. Dan bel ik overmorgen even terug. Dank je wel. Dááág.
– Dag.
Een titel? Nee, dat hoeft allang niet meer
Ik zag een groen ding met een soort mini-lasso eraan. Er was ook een doosje met een harkje met twee tanden, die je dan onder de teek zou moeten schuiven om hem er makkelijk uit te kunnen trekken. ‘Is dit allemaal voor teken?’, vroeg ik aan de dame bij de kassa. ‘Ja,’ zei ze, ‘we hebben dit ding bijvoorbeeld. Je moet die lasso dan om de teek doen, en dan trek je hem er zo uit.’ ‘Oh,’ zei ik, ‘en dat gedoe met dat draaien dan enzo?’ ‘Nee,’ zei ze, ‘dat hoeft allang niet meer.’ Dat vond ik dus gek. Ik ben opgegroeid met moeilijk kijkende volwassenen die mij vertelde dat je een teek tegen de klok in moest draaien en tegelijkertijd langzaam moest trekken, zodat de teek er in zijn geheel uit zou komen. Toen ik dus zag dat mijn kat een teek had drongen de spookbeelden zich gelijk aan mij op; over hoe ik de teek er verkeerd uit zou halen en zijn kop achterliet en dan mijn kat opscheepte met de ziekte van Lyme (als dat bestaat voor katten) en een heleboel dierenartsbezoeken. En nu vertelde de mevrouw van de dierenwinkel me zonder blikken of blozen dat dat ‘allang niet meer hoefde.’
Dit soort dingen gebeuren vaker. Ieder jaar bij mijn herhalingscursus BHV ontstaat weer dezelfde discussie over beademen. Het ene jaar zegt de trainer: ‘Nee, dat hoeft allang niet meer’, terwijl het jaar erna iemand anders voor mijn neus staat die zegt: ‘Ik weet niet wie dat gezegd heeft, maar dat klopt dus echt van geen kant. Je moet gewoon 2 keer beademen. Tenzij het een zwerver is met een bloedende mond, dan hoeft het niet.’ Vandaag lees ik in de Volkskrant dat jongen christenen steeds vaker in de duivel en de hel geloven. Dat is onderzocht door het Sociaal en Cultureel Planbureau. Ik denk dat dat ook zoiets is: vroeger bestond de duivel en de hel, we wisten het zeker. De hel bestaat al sinds de eerste dagen van het christendom. Maar in de twintigste eeuw kwam het ons voor dat het toch een beetje een achterhaald idee was, en misschien ook dat je zieltjes niet zo makkelijk meer kon winnen door ze angst in te boezemen en ze daarna snel een veilige thuishaven te bieden. Toen ik werd geboren hoefde de hel allang niet meer. Sterker nog, het hele geloof hoefde allang niet meer; een optie waar ik dan ook snel voor gekozen heb, maar dat terzijde. De duivel hoefde dus niet meer, en de hel ook niet. Maar nu, in de eenentwintigste eeuw, was er een cursus ‘Geloven in God’, waar iemand zei: ‘Ik weet niet wie dat gezegd heeft, maar dat klopt dus echt van geen kant. Je moet gewoon in de hemel en de hel geloven.’ Dus nu doen ze dat, en daar hebben we dan ook direct een naam aan gegeven: neofundamentalisme. Ik vind dat veel enger klinken dan al dat radicaliseren van de moslims, maar dat zal wel aan mij liggen. Ik vraag me vooral af waar je de grens trekt als je de Bijbel (kunnen we dit in het volgende groene boekje zonder hoofdletter gaan spellen? Ik vind het zo’n onzin) weer letterlijk gaat interpreteren. Ik kan me voorstellen dat de neofundamentalistische medemens homoseksualiteit wel zondig vindt, maar zouden ze dan ook gestraft moeten worden als ze kleren dragen die zijn geweven uit verschillende soorten garen? (‘Nee, dat hoeft allang niet meer!’) En zouden ze ook geloven dat iemand die een vreemdeling in je land is niet onderdrukt mag worden? Zelf zou ik me vooral bekeren om het stukje waar staat dat alle doden zullen herrijzen en dat God zelf naar beneden komt. En dan gaan alle neofundamentalistische christenen mee naar boven om duizend jaar lang te regeren met God (ik wist niet dat het christendom een democratie was!) en duizend jaar daarna schept God even een nieuwe hemel en aarde. ‘Waar gerechtigheid zal heersen’, aldus Petrus. Ligt het aan mij, of impliceert dit dat we nu in een wereld leven die vooral onrechtvaardig is? (Gerechtigheid? Nee, dat hoeft allang niet meer!) We zullen het wel nooit weten, zoals zoveel dingen met religie, maar ik raak dus altijd in de war van dit soort dingen. Eerst moet het wel, dan hoeft het niet meer, en dan moet het weer wel. Waarom kunnen we niet één lijn kiezen en het daarbij houden?
Toen ik dus uiteindelijk voor het tekenharkje koos was ik al zenuwachtig voordat ik thuis was. (De lasso zag er spectaculairder uit, maar de dame wees mij erop dat het lastig is een teek te vangen en niet ook tegelijkertijd je kat van zijn halve vacht te ontdoen. Daar had ze een punt, vond ik.) Hoe moest ik nu de teek verwijderen? Zou ik gewoon trekken? Of zou ik toch de oude traditie in ere houden en hem tegen de klok in draaien? Als de mevrouw van de dierenwinkel zegt dat je het af kunt met alleen trekken, dan moet dat toch goed zijn. Behalve dat er in het boekje bij het harkje stond dat je dus wel tegen de klok in moest draaien. Nu snap ik er dus helemaal niets meer van. Ik heb gewoon die hark onder de teek gepord en het beest eruit getrokken. Volgens mij is het goed gegaan. Ik weet het niet zeker, want hij begon te bewegen toen hij op het harkje lag, waarna ik hem snel door de wc heb gespoeld, met de gedachte dat teken niet kunnen zwemmen. Althans, dat hoop ik. Als ik deze week één ding heb geleerd is het wel dat duidelijkheid en eenduidigheid allang niet meer hoeft in deze wereld.
Minder Marokkanen, of waarom de Keukenhof moet sluiten.
Er is de afgelopen tijd veel gesproken over Marokkanen en over Wilders en al die toejuichers. Ik ga jullie niet vermoeien met een moeilijk verhaal over het al dan niet juridisch door de beugel kunnen van deze uitspraak, temeer omdat ik geen enkele juridische achtergrond heb en er dus niets zinnigs over kan zeggen in dat opzicht.
Wat mij wel opviel is dat er een enorme ophef is ontstaan over het roepen van ‘minder Marokkanen’, terwijl Wilders dat in veredelde versie al jaren riep. Kennelijk is hij nu te ver gegaan, ook voor de overige politici. Maar hoe kan dat? Ik heb er een theorie over bedacht.
Het viel me namelijk op dat er de laatste tijd weer veel bussen af en aan rijden naar de Keukenhof. En dan vooral bussen met Duitsers; bejaarde Duitsers om precies te zijn. Hoe kan dat toch? Hoe kan het, dat er iets zo saais als de Keukenhof bestaat, en dat daar bussen en bussen vol met oude Duitsers naartoe rijden? Op de website van de Keukenhof las ik dat het park officieel een bloemententoonstelling is geworden in 1949. Je begrijpt natuurlijk meteen wat ik bedoel; alles viel direct op zijn plaats. In 1949 was er eindelijk een antwoord op de vraag over hoe Duitsland boete zou moeten doen voor alle schade die was berokkend tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het was een tijd lang een punt van discussie; landen vonden het straffen van de individuen die verantwoordelijk waren voor alle misère niet voldoende; het hele land moest gestraft worden, en flink ook, maar dan wel zodanig dat de burgers niet zouden merken dat de straf voor Duitsland net zo inhumaan en discriminerend was als de misdaden waarvoor ze terecht stond. Het moest er dus uit komen te zien alsof het heel erg leuk was, terwijl het eigenlijk een ware martelgang met een zeker einde betrof. Gelukkig lag er in Lisse nog een landgoed met onbekende bestemming voor het grijpen en voilà! daar was in 1949 de Keukenhof. Attlee, Truman, Auriol en zelfs Drees vonden het een goed idee: ieder jaar zouden er bussen vol met Duitsers afgevoerd worden naar een tuin met allemaal tulpen, waar het zo saai was dat ze vanzelf zouden sterven. In de jaren dat het bijzonder leuk was in de Keukenhof zou er een salmonella bacterie losgelaten worden in het park, om de dood van deze bloemenkijkers toch zeker te kunnen stellen. (Hoe ik dat weet? Heb jij ooit een bus terug zien komen uit de Keukenhof? Nee. Ze gaan er alleen maar naartoe.)
Nu hoor ik u vragen: dit is een belachelijk verhaal, en wat heeft het in vredesnaam te maken met Marokkanen en Wilders? Nu kijk; bij initiatie in de Tweede Kamer, Eerste Kamer of het kabinet wordt allen verteld dat dit de gang van zaken is, en moet men, net als bij Wie Is De Mol? een contract tekenen waarin staat dat ze het staatsgeheim niet zullen verraden. (Vandaar ook dat zelfs de grootste idealisten direct draaikonten worden bij hun installatie in het politieke bestel; je kunt zo’n geheim niet met elkaar delen zonder ook een beetje vrienden te worden met je ergste vijanden en je idealen te verloochenen.) Wilders rook in dit complot een mooie kans, al in 2012 richtte hij zijn Polenmeldpunt op, zodat hij onze Oost-Europese vrienden zou kunnen lokaliseren en af zou kunnen voeren naar de Keukenhof, waarna ze nooit meer gezien zouden worden. Omdat hij daarmee bijna het grootste geheim van onze geschiedenis verraadde kreeg hij een Zwarte Piet en moest hij even dimmen. Dat deed hij, en hij besloot zijn pijlen maar weer eens te richten op die andere etnische minderheid: de Marokkanen. Een lekkere verkiezingscampagne kwam eraan, en daarna nog een keer de campagne voor de gemeenteraadsverkiezingen. Onze pluizige Zuid-Nederlander was op dreef en flapte er zomaar iets uit: Willen jullie minder Marokkanen? De PvdA en de VVD zijn weer woedend: hoe kan die Limburgse peroxide-verslaafde ons tot twee keer toe zo in gevaar brengen? En daarom is de PvdA nu boos: Geert is nu te ver gegaan met de dingen die hij heeft gezegd. En wij maar denken dat het over de Marokkanen ging. Het ging natuurlijk allemaal over de ware aard van de Keukenhof, en over Wilders’ geheime plan om alle Marokkanen die in Nederland wonen in bussen te stoppen en af te voeren naar de Keukenhof, alwaar ze een zekere dood zouden sterven samen met de Duitsers die er ook dit jaar weer zijn. Wat wij nog niet weten is dat iemand als Spekman het in essentie met Wilders eens is, alleen weet hij het op zo’n manier te verwoorden dat je niet doorhebt dat het over de Keukenhof gaat. ‘Je moet ze voor de ogen van hun eigen mensen vernederen.’ Wat is er vernederender dan doodmoe, met een hooikoorts neus en dikke ogen neer te vallen in veld met tulpen of op een stapel Duitsers? Precies. Zoals ik al zei: als je met elkaar zo’n geheim moet bewaren moet je wel vrienden worden met je ergste vijanden en ga je je idealen verloochenen.
Dus lieve mensen, stop uw aangiftes tegen Wilders. Hij gaat net zo lang door als dat zij er zijn. En met zij bedoel ik natuurlijk niet Marokkanen, maar tulpen die in bloei staan. En daarom moet de Keukenhof sluiten, want alleen dan kunnen we voorkomen dat dit nog langer zo doorgaat. Duitsland heeft lang genoeg boete gedaan. Het is tijd voor verandering: geen bussen, geen bloembollen en geen tulpen meer. Laten we met zijn allen naar de Keukenhof gaan om alle bloemen te trekken zodat we aan het eind van de dag kunnen zeggen: dit nooit weer.
Het mysterie van de mysterieprogramma’s
Blauw, flitsend licht. Muziek, die angstaanjagend spannend is. Een hese, zware mannenstem met Amerikaans accent die je vertelt dat je het komende uur de ware onthulling kunt verwachten over het mysterie van de vampiers. Zijn ze echt?
Een vrouw die een moordprogramma presenteert, en je belooft dat ze de zaak tot de bodem uit gaat zoeken. Een rechercheteam op de afdeling moordzaken. ‘Als de zaak bij hen terecht komt, wordt hij opgelost. En snel ook..’ ‘Piramides, en hoe zijn ze toch ontstaan, en ligt niet dé aanwijzing over de locatie van de Ark van Noach ergens verborgen in Turkije? Wij zoeken het voor u uit. We weten trouwens ook geheime dingen over de lijkwade van Jezus.’
National Geographic en Discovery Channel zijn voor mij de zenders waar je dingen van kunt leren. Ze zenden altijd ontzettend interessante programma’s uit over bijvoorbeeld de Romeinse Geschiedenis en dingen als natuurdocumentaires waardoor ik dingen leer waarvan ik weet dat ze mij ooit nog eens goed van pas zullen komen. Kwaliteitsprogramma’s zijn het, boordevol feitelijk juiste informatie waar je op kunt vertrouwen, en zelfs als het inhoudelijk niet zo interessant is zijn er nog de beelden; prachtig, goed gemonteerd en met veel zorg en beleid samengesteld. Zoals ik al zei, kwaliteit, en dus kijk ik graag naar programma’s van deze zenders.
Niet al te lang geleden zat ik bijvoorbeeld te kijken naar een programma over een legende uit Roemenië. De legende was dat er vampiers waren geweest en die hadden allemaal kinderen aangevallen, of alle kinderen waren vampiers geweest en de dorpsgemeenschap had zich genoodzaakt gezien om alle vampierkinderen te vermoorden. In ieder geval was het met kinderen die dood waren gegaan door vampiers. Twee onderzoekers zouden, aldus National Geographic, eens gaan uitzoeken hoe dat nou eigenlijk zat met die vampiers en of het verhaal echt was. Dat leek me spannend, dus ik ging er eens even goed voor zitten. Twintig minuten later was er nog steeds niets gebeurd, en begon het me op te vallen dat het programma steeds onderbroken werd door dezelfde leader. Waarschijnlijk omdat er op dat moment in het programma reclame was ingebouwd voor de uitzending in de Verenigde Staten. Dat was hier niet het geval, waardoor ik een aantal keer kort achter elkaar dezelfde leader zag, en ik plotseling ontdekte dat die hele spannende leader helemaal niet zo spannend was. Eigenlijk was het helemaal niets. Het was gewoon een steen, en iemand was er blauw licht op aan het flitsen, wat ervoor zorgde dat je dacht dat er heel wat aan de hand was. Ik besloot dat de steen waarschijnlijk historische waarde had in de legende, en dat dit dan wel de reden moest zijn dat hij de hele tijd terugkwam in het beginfilmpje. Een uur later was het programma afgelopen en moest ik toegeven dat de steen nergens in het programma was genoemd of zelfs maar in beeld gebracht. Het was gewoon een steen. Nergens in het programma was er een steen aan bod gekomen die iets van doen had met Roemeense vampiers. Sterker nog, nergens in het programma was iets aan bod gekomen dat echt van doen had met Roemeense vampiers, behalve dat ze in het begin gezegd hadden dat het over vampiers uit Roemenië zou gaan. De twee heren onderzoekers die het verhaal tot de bodem hadden uitgezocht hadden helemaal niets bereikt. Het leukste was toen ze in Roemenië waren, in het dorp waar het voorval eeuwen geleden zou hebben plaatsgevonden en iedereen de deur voor ze dicht smeet. Vervolgens stonden ze in een verlaten veldje, en zeiden ze tegen elkaar: ‘Ja, hier zouden de kinderen dus begraven kunnen zijn.’ ‘Ja, hier zou het kunnen zijn.’ Nodeloos te zeggen dat ik nogal gedesillusioneerd was. Het gebeurt mij de laatste tijd vaker dat ik een uur van mijn leven vergooi aan zo’n programma, omdat ik denk dat het ontzettend interessant is en mij veel boeiende dingen gaat leren over oude legendes en dorpsgemeenschappen in Roemenië, terwijl dat uiteindelijk helemaal niet het geval is. (Ja, ik heb een obsessie met Roemeense dorpsgemeenschappen. Nou en? Sommige mensen houden van voetbal of cocaïne; dit is mijn ding.)
Ook iemand waarvan ik dacht dat ze mij wat kon leren is die mevrouw die de moordzaak tot de bodem uit gaat zoeken. Ze heet Paula Zahn, en als je Investigation Discovery hebt zou ik gewoon een keer gaan kijken. Ze presenteert het programma, is de onderzoeker en ze is ook haar eigen voice-over, en geeft dan de hele tijd informatie op een nogal cliffhanger-achtige manier, waardoor je denkt dat ze echt goede dingen gaat onthullen. Dat is dus eigenlijk nooit zo. Sterker nog, eigenlijk vertelt ze je gewoon wat niet zij, maar de politie heeft onderzocht en waar de politie is achter gekomen. Ze interviewt ook mensen die betrokken zijn geweest in het onderzoek naar een moord, maar dan heel slecht. Ze suggereert namelijk de hele tijd dingen: ‘Oh wow, dat moet vreselijk zijn geweest voor je.’ ‘Heb je ooit nog een nacht rustig kunnen slapen nadat je dochter in de kamer naast je door een gek uiteen is gereten?’ ‘Jeetje, wat zal jij je verslagen gevoeld hebben.’ Het zijn interviews van niets, en daar bovenop komt nog eens dat alle zaken die zij onderzoekt allang zijn afgesloten door de politie. Ze is met recht de Captain Hindsight van Investigation Discovery. ‘If you didn’t want to get caught, you should not have beaten your girlfriend to death.’ Bedankt, Paula.
Gek genoeg weet ik heus wel dat die programma’s eigenlijk heel slecht zijn, maar toch blijf ik altijd even hangen en kom dan niet meer los. Tot het eind, wanneer ik beteuterd op mijn klok kijk: weer een uur van mijn leven vergooid en weer niets geleerd over vampiers. Oeh, maar het volgende programma gaat over een Farao die kon vliegen! En daar ga ik weer. Ik zal het wel nooit leren.
Over dronken stamgasten, spelen en sterven
‘Dus, jullie zijn een soort van gezelschap of zoiets, een soort groep,’ zei hij. ‘Nou,’ zei ik, ‘we zijn niet officieel een gezelschap. Meer ad hoc ontstaan eigenlijk.’ ‘Oh, nou, ik heb nog wel iemand die ook heel erg ad hoc is.’ Zo, dacht ik, jij bent dronken. ‘Ja,’ ging hij verder, ‘dan kun je me wel een beetje zo aan staan kijken, maar ik meen het hoor.’ ‘Ja, ik geloof je wel.’ ‘Ja, maar dan hoef je niet zo te kijken. Kijk, mijn vriendin die doet ook allemaal theaterdingen enzo. Nou ja, ze zit nu op een soort cursus. Daar zit ze middenin, weet je wel. Dus die kan ook dingen met theater.’ Ik moet over twee minuten op. Houd je kop of ik schud je door elkaar, dacht ik, maar dat zei ik niet. ‘Wat leuk voor haar, misschien moet ze eens kijken of ze zelf een voorstelling kan maken.’ ‘Ja, dus als je even je e-mailadres geeft, dan zeg ik dat ze je moet bellen.’ Godver kut. Laat me met rust. Ik moet zo op en ik zit er helemaal niet in. Oh, en waar is in vredesnaam mijn boek. Waar is mijn boek? Oh nee, waar heb ik dat boek gelaten? ‘Ja, anders mailt ze mij een keer. Leuk hoor, moet ze zeker doen. Het adres is winniedepoeh@live.nl.’ ‘Winniedepooh? Met dubbel O?’ ‘Eehm, ja hoor.’ Ik kijk naar buiten, en daar staat de locatiemanager te seinen dat we op moeten.
Dit weekend stond ik op het Café Theater Festival met mijn (onze) eigengemaakte voorstelling Get in Her Mind, Get in Her Bed. Het was ontzettend leuk, maar ik ben dat weekend zes keer gestorven aan decompensatio cordis theatrum, beter bekend als theatraal hartfalen. Zes keer ben ik gestorven, en niet een beetje, maar ik was echt goed dood. Net als mijn medespeler en -maker, die het hele weekend gerookt heeft als een ketter en iedere keer 5 minuten voor aanvang mij vroeg of het toch niet een beter idee was dat we een ander vak zouden uitkiezen. Kennelijk zijn wij allebei niet zo goed in survivallen, wat in mijn geval best gek is aangezien ik al vanaf mijn dertiende de SAS survival guide in huis heb. Na het zesde overlijdensgeval dit weekend heb ik de gids dus maar weer eens uit de kast gehaald, om te kijken wat ik er van zou kunnen leren. De SAS survival guide stelt dat overlevingsvaardigheden als een piramide in elkaar zitten; de onderste laag is de wil om te overleven, de tweede is kennis (waarmee je zelfvertrouwen krijgt en angsten verdwijnen, aldus de gids. Zelf denk ik dat ik hier de mist in ga: ik weet er niet veel meer van, maar er was zeker weten angst.) De derde laag is training, waarmee je vaardigheden kweekt en onderhoudt. De top van de piramide, ten slotte, is de ‘kit’, oftewel de spullen die je bij je hebt die je helpen te overleven. Ik heb zelf best wel veel spullen, maar niet veel waarvan ik denk dat ze me helpen overleven. Ik overweeg daarom om voortaan iets meer kapmessen te kopen, en iets minder boeken. Op dit moment bezit ik namelijk best veel boeken en vrijwel geen kapmessen, en het lijkt me dat dit mijn overlevingskansen aanzienlijk beperkt. Ik wijt de twaalf sterfgevallen van dit weekend dan ook aan het volledig ontbreken van kapmessen gedurende de gehele periode, en zeker gedurende het moment dat er in het naburige café, dat wij als toevluchtsoord gebruikten, een dronken stamgast vastberaden was te zorgen dat zijn vriendin in mijn volgende voorstelling zou gaan spelen. Natuurlijk dien je rekening te houden met dit soort dingen als je in een café gaat spelen, en nu vind ik het zelf vooral bijzonder hilarisch, maar op dat moment even niet. Het blijft iets geks, die rare angst die je hebt voordat je op moet. Hoe vaak je ook gerepeteerd hebt, en hoe vaak je ook gespeeld hebt, je komt er nooit helemaal vanaf. En misschien is dat maar goed ook; zonder die spanning zou ik veel minder goed spelen. Dus juist als er iemand is die mij afleid van mijn concentratie met bijbehorende zweetoksels moet diegene vervloekt worden en gehaat totdat de voorstelling voorbij is. Nu moet ik bekennen dat ik betreffende stamgast daarna niet ineens een heel sympathiek individu vond, want hij was niet zo heel erg aardig (in tegenstelling tot wat hij van zichzelf dacht), maar ik vind het na afloop van de voorstelling in ieder geval ineens allemaal een stuk minder relevant. Want wat blijft het toch leuk om te spelen, en wie was eigenlijk die vent die mij voor aanvang lastig viel? En heb je gezien hoeveel mensen ons in vreemde kroegen aan schoten om ons te vertellen hoe leuk ze onze voorstelling vonden? Ja, en hoorde je hoe hard ze lachten toen je van je trapje viel? Geniaal. Wat kan mij die dronken idioot eigenlijk schelen. Ik wil gewoon nog een keer op!
Meisjes zonder ondergoed revisited
Ik schreef hier eens een stukje met de titel ‘Meisjes zonder ondergoed’, en sindsdien heb ik iedere dag minstens 30 bezoekers op deze site die met dezelfde zoekopdracht mijn blog bereiken ‘meisjes zonder ondergoed.’ Nu kunnen dat natuurlijk jongetjes van 13 zijn die hun seksualiteit aan het ontdekken zijn, en die zullen er ongetwijfeld tussen zitten. Jammer voor hen dat ze alleen een verhaal tegenkomen mijn paranoïde oude buurvrouw, maar dat terzijde. Er zijn ook een aantal zoekopdrachten die ik iets minder appetijtelijk vind: de zogenaamde ‘encrypted searches’; mensen die dus ‘meisjes zonder ondergoed’ zoeken, maar dan zo versleuteld dat niemand weet dat dat is wat ze zoeken. De Benno L.’s van deze wereld. Helaas kan ik niet achterhalen wie het zijn, maar ik weet dat ze bestaan, en ik vind het een beetje ranzig dat ze allemaal op mijn blog terecht komen. Hoe graag ik ook wil dat mensen mijn stukjes lezen, zo’n opportunist ben ik nog net niet.
Over Benno L. werd voorgesteld dat hij aan libidoremmers moet, zodat hij minder neiging zal hebben om kinderen lastig te vallen. Hij en zijn enkelband wonen nu in Leiden en daar maken mensen zich druk over de veiligheid van hun kinderen. Een aantal omwonenden stelden in Pauw en Witteman voor dat we de pedo’s van deze wereld maar moesten gaan castreren, en een paar anderen stonden op het punt om hem te lynchen, of een ander als Benno niet snel gezien zou worden in een speeltuin. Van de meeste criminelen interesseert het ons weinig waar ze gaan wonen na hun straf, en eigenlijk weten we helemaal niet of onze buurvrouw niet ooit heeft vastgezeten voor een drievoudige moord op haar buren. (Die van mij is alleen alcoholist, godzijdank.) De enigen waarvan we het wel weten zijn pedofielen, en de Tokkies; die wil je nou eenmaal niet als buren hebben. Dan zitten we allemaal liever in een bordeel naast het huis van Jack de Ripper. Veel mensen vinden ook dat wanneer iemand zijn straf voor een zedenzaak met minderjarigen heeft uitgezeten dat hij dan nog verder gestraft moet worden. Libidoremmers dus, en we hebben ook gelijk gevraagd of die vent van Facebook niet Whatsapp over kan nemen, zodat we stiekem in de gaten kunnen houden wat die pedo’s allemaal doen. Daar komen ze zelf natuurlijk nooit achter, want wie leest nou helemaal die Terms & Conditions? Zodoende weten we nu waar de Tokkies wonen, en waar Benno L. woont, die trouwens Benno Larue heet, want nu hij geen crimineel meer is mogen we gewoon zijn naam hardop zeggen. Hoe handig het ook is dat we weten waar hij woont, het helpt niets. En waar hij ook gaat wonen, ik denk dat overal dezelfde discussie oplaait. Wie wil er nou een veroordeelde pedofiel in zijn buurt hebben wonen? Ondanks het voorstel van Thomas Kok denk ik dat ze ook op de Veluwe niet heel blij zullen zijn met hem. Daar hebben ze tenslotte al genoeg te kampen met inteelt, en ze hoeven er niet een ‘buitenlander’ bij die hun problemen nog groter maakt.
Wat ik echt tragisch vind aan het hele verhaal is dat Benno in de jaren 90 al hulp heeft gezocht voor zijn eigen gevoelens, en toen nergens terecht kon voor behandeling. Waar je nog steeds overal ter wereld op homokamp kan, waar een frigide priester je helpt heteroseksueel te worden (hij laat een keer zijn piemel zien, en dan ben je voorgoed genezen denk ik), kun je als pedofiel nog steeds nergens terecht. In Duitsland is dat anders. Daar hebben ze het project Preventie Project Dunkelfeld (PPD), waar mensen die pedoseksuele gevoelens hebben in vertrouwen terecht kunnen om geholpen te worden om te gaan met hun gevoelens, want onderzoek heeft uitgewezen dat 1% van alle mannen wel eens pedofiele gedachten heeft. Ook maken ze zich vanuit het project sterk voor informatieverstrekking over pedofilie en stimuleren ze een objectieve discussie over het onderwerp in de maatschappij. Dus niet één met een type-Thomas Kok, die vindt dat wonen in Leiden geen optie is, want daar heb je zwembaden. Een discussie waarin je het erover zou kunnen hebben dat dit mensen zijn, en aangezien in Duitsland (net als in Nederland) de doodstraf is uitgebannen, je ermee zult moeten leven dat pedo’s zich in de maatschappij bevinden. Ik zou willen voorstellen dit project ook in Nederland te lanceren. De eerste resultaten in Duitsland zijn dat er 15-20 mensen per maand contact opnemen met het centrum, en dat die mensen dus allemaal bereid zijn om behandeling te krijgen waardoor ze leren om te gaan met hun gevoelens. Dat lijkt me goed, want voorkomen is beter dan genezen, en ook beter dan oormerken, enkelbanden en lynchen omdat je in een stad woont waar zwembaden zijn.
En tegen alle encrypted searchers, die nu op deze blog komen omdat hij weer ‘meisjes zonder ondergoed’ heet, zou ik willen zeggen: Doe het niet. Zet gewoon even je computer uit.
Dit wordt een heel leuk stukje
Het is een klein meisje. Ze is half Latijns-Amerikaans, half Nederlands en heeft bruin haar en bruine ogen. Ze ziet haar ouders nooit. Haar moeder weet niet waar ze is, ze heeft haar vader nooit gekend. Tragisch, zou je denken. Maar dat valt wel mee. Het meisje is vrolijk, onbezorgd en oersterk. Ze laat zich door niets en niemand uit het veld slaan en heeft een vriendengroep waar ze altijd van op aan kan. Als het even kan neemt ze graag de tijd om andere kinderen iets te leren, en ze maakt zich op haar jonge leeftijd al sterk voor het welzijn van dieren en natuur. Ze is heel bijzonder en heeft sinds enige jaren een eigen serie, Dora the Explorer. Met haar paarse T-shirt, haar oranje broek en sportschoenen wandelt ze de Amazone door, zonder ooit een ander mens te zien. Het is een van de meest interessante series die ik ken; ze is overduidelijk totaal verwilderd en in de war, maar tegelijkertijd een van de meest intelligente kinderen die ik ooit heb gezien. Ze ziet nooit andere mensen, maar spreekt vloeiend Nederlands (ze spreekt zelfs een woordje Engels.) Ook leeft ze in de wildernis, maar als het zo uitkomt is er altijd een fiets of een trein of een circustent in de buurt. Nu hoor ik jullie vragen: waarom een stukje over Dora? Omdat dat niet de Olympische Spelen zijn, en die probeer ik te boycotten, dus dat komt goed uit. Goed, terug naar Dora. Als je het met peuters kijkt is er niets aan, maar als je je kinderen naar bed hebt gebracht en de dvd staat toevallig nog op; blijf dan even kijken. Je leert van alles over antropomorfisme (een pratende rugzak, een stelende vos, een pratende aap met laarzen aan), leert hoe je liedjes kunt maken van slechts een woord (‘Het lukte, het lukte, yeah, het lukte, yes we did it!’) en (dit is mijn favoriete reden om Dora te kijken:) je ziet al die dingen die je nooit dacht te zien in je leven.
Als je mij zou vragen om iets te beschrijven wat ik nooit in mijn leven zou zien, dan zou ik bijvoorbeeld kunnen zeggen: ‘Een hagedis op een tandem met een roze helm op, die naar me zwaait terwijl hij langsrijdt, en daarna begint te zingen.’ Of: ‘Een blauw varken in kapotte luchtballon, die vast zit in een aardbeienvulkaan.’ Laat dat maar aan Dora over. Ook leuk: Leo de megalomane leeuw, die de hele tijd eist dat je naar zijn trucjes kijkt (hij jongleert en kan op een eenwieler fietsen), en hem vertelt hoe geweldig hij is. Dora doet er rustig aan mee: ‘Vertel Leo eens hoe geweldig hij is?’, waarna er een ongemakkelijke stilte volgt, waarin Dora je door de tv aanstaart. ‘Ik denk dat je het nog een keer moet zeggen.’
En dan kom je er langzaam achter dat Dora helemaal niet zo leuk is als je dacht. Ze verheerlijkt haar eigen serie: bij iedere hindernis die ze tegenkomt begint ze steevast te zingen: ‘Dit wordt een heel leuk stukje!’ Nou Dora, dat bepaal ik zelf wel. Dora’s facade van intelligentie begint langzaam af te brokkelen, wanneer ze je vraagt of jij haar kunt vertellen waar de circustrein is, terwijl hij vlak achter haar langsrijdt. Die leeuw, die eerst zo geestig was, vraagt je of je een truc wil zien. ‘Nee, bedankt Leo.’ ‘Ah, fantastisch. Dan ga ik nu mijn trucje doen.’ Vraag het me dan niet.
En dan heb ik het nog niet eens over die kaart gehad, die net zoals alles, een eigen liedje heeft. Het begint met een baslijntje, waardoor je even denkt dat de kaart een reïncarnatie is van Peggy Lee, maar de tekst komt niet verder dan ‘Als je wilt weten waar je heen gaat, kijk dan op de kaart. Op de kaart, op de kaart, op de kaart….’ Een lied dat voor je gevoel vijf minuten duurt, omdat het kennelijk nodig is ieder woord niet drie, maar veertig keer te herhalen. Zwieper de Vos, de slechterik van het spel, en de enige waarvan je dacht dat hij voor nog wat interessant contrast kon zorgen, blijkt een regelrecht watje. Zodra hij komt om iets te stelen wordt er heel hard geroepen ‘Niet stelen, Zwieper!’ waarna de vos zich linea recta omdraait en de rest van de aflevering niet meer te zien is. Raar. Ik kan niet anders dan concluderen dat het zich allemaal afspeelt in het hoofd van Dora, die in het echt al jaren in coma ligt, en alleen in haar droomwereld nog dingen kan beleven. Tien minuten van je tijd die je nooit meer terug krijgt, maar het is het waard.
Natuurlijk, Mulder had al 17,39 keer een baanrecord kunnen schaatsen in die tijd in een land waar mensenrechten worden geschonden, maar wie heeft er nou helemaal zin om daarnaar te kijken als je dat kunt boycotten door naar een zingende hagedis op een tandem te kijken?
De wereld in coma, of nou ja, Michael Schumacher
Schumacher ligt in coma na een ongeluk in de sneeuw. Alle nieuwssites staan vol met artikeltjes over de gevelde voormalig F1 coureur, alsof we hem beter kunnen maken door allemaal maar zoveel mogelijk artikelen te lezen over wat er allemaal gebeurd is. Daarom weet ik nu dat hij geen vragen meer beantwoorden kon toen hij het ziekenhuis binnenkwam, dat kans op volledig herstel gering is en dat hij buiten de piste aan het skiën was toen het ongeluk zich voltrok, maar dat hij gelukkig wel een helm droeg. Tevens kan ik jullie mededelen dat zijn situatie licht verbeterd is sinds vannacht, omdat er een tweede operatie is geweest. Het is toch fijn dat dit overal als headline staat, anders had ik nooit geweten hoe het toch met Michael Schumacher zou zijn, en ik kon er vannacht niet eens van slapen, zoveel zorgen maakte ik me.
Toch vind ik dat de nieuwsvoorziening niet snel genoeg gaat. Daarom ben ik een app aan het ontwikkelen die heet ‘Hoe gaat het toch met Michael Schumacher?’, waarin ik alle nieuws uitingen uit binnen- en buitenland wil verzamelen, zodat we allemaal veel beter op de hoogte kunnen blijven over hoe het met hem gaat. Zijn vrouw en kinderen zijn trouwens in shock, wisten jullie dat al? Sappig detail, dat ik jullie niet zou willen onthouden. Wij hebben tenslotte recht op volledige informatie.
In het jaaroverzicht van 2013 van de Volkskrant staat Badr Hari bovenaan als meest besproken persoon, in dezelfde lijst komen Carice van Houten (die had een boek geschreven..Echt waar? Ja, blijkbaar. Ik wist het ook niet.) en Gordon voor, om nog maar te zwijgen van Sylvie en Rafael.
Ik ben blij dat de media zich flink bezighouden met échte nieuwsvergaring, want wie wil er nou niet weten dat Rafael zijn snikkel in de vriendin van zijn voetbalmaatje heeft gestoken en dat ze toen een miskraam hebben gehad. Ik had het niet willen missen. Ook fijn voor hen, want wie zit er nou helemaal te wachten op een privéleven, als je je zielenroerselen ook kunt blootleggen bij Wilma Nanninga en kornuiten?
Wie heeft er afgelopen november gelezen dat er afgelopen jaar in Brazilië meer bomen zijn gekapt dan in voorgaande jaren? Ik snap het best als je dat niet wist. Meer dan een klein artikeltje op een subpagina werd er niet aan gewijd. Als bomen nou eens mee zouden doen aan een nieuwe reality serie, dan zou het met de informatievoorziening over bomen ook vast iets beter gaan. Dat we bijvoorbeeld een eik verkleden als kerstboom en neerzetten bij Peter Jan Rens en zijn vriendin en dan kijken wanneer ze het zien. Vooral de aflevering waarin de eik bekent dat hij helemaal geen kerstboom is wordt leuk denk ik (denk je hierbij even in hoe de eik zijn bast afpelt als ware hij Wendy van Dijk in een dikmaakpak, en hoe zijn accent verschuift van gebroken Nederlands met een Scandinavisch accent naar plat Amsterdams). En daarna volgen we die eik dan in zijn privéleven en dan zien we hoe hij zijn vriendinnetje dumpt (een prachtige esdoorn), en inruilt voor een knotwilg (eiken houden nu eenmaal van rondingen.) Zou er dan meer aandacht zijn voor natuur? Ik denk het wel. Als bomen wifi signalen zouden afgeven zouden we de wereld vol planten met bomen en ervoor zorgen dat niemand ze zou kunnen omhakken. Jammer dat bomen alleen zorgen voor zuurstof, co2 uit de lucht halen, bodemerosie voorkomen, grond vruchtbaar houden en de huizen zijn voor de meeste landlevende wezens naast de mens.
Als okapi’s zouden kunnen twerken zouden iedereen wel weten dat ze inmiddels op de lijst van bedreigde diersoorten staan. Jammer genoeg is twerken alleen weggelegd voor hogere wezens zoals Miley Cyrus. Het ergste is nog dat veel mensen zich waarschijnlijk niet direct voor de geest kunnen halen hoe een okapi eruit ziet, maar bij Miley Cyrus meteen een beeld hebben.
Als ik jullie zou vertellen dat we een BNP hebben van bijna 49.000 euro per hoofd van de bevolking, dan stemt dat je misschien vrolijk. Maar als je je realiseert dat de laatste jaren 10.000 euro per jaar hebt ingeteerd op dit vermogen en dat je met dit tempo binnen 5 jaar faillissement kunt aanvragen wordt het ineens een stuk minder positief. Zo urgent is het dus met die bomen. En natuurlijk zijn er rijke heren en hun vriendjes, die hun vingers zo diep bij elkaar in de aars hebben gestoken dat Onno Hoes er jaloers op zou worden, en zij zijn degenen die moeten veranderen, want wij kunnen er niets aan doen. Maar, zoals Jared Diamond schrijft, het enige dat de rijke heren doen is het recht kopen om als laatste te sterven. Precies. Zo urgent dus. Gelukkig nieuwjaar.
Lekker dagdagelijks met mijn kids naar de Krijtvat, yolo! (maar ik vloek niet.)
Er zijn mensen die zich druk maken over wie er welke woorden gebruiken. Dat vind ik gek. Op Den Haag Centraal hangen iedere zoveel maanden weer dezelfde posters, met foto’s die eruit zien alsof ze begin jaren negentig gemaakt zijn. Eentje met een blond meisje met een zonnebril, de ander van een roodharige dame bij een kinderwagen, een jongen met geen noemenswaardige toevoegingen en een andere jongen die tegen een gitaar aan leunt en kijkt alsof hij je ermee gaat vermoorden. Allemaal hebben ze dezelfde tekst: ‘Ik? Ik ben tegen vloeken.’ Ik weet niet hoe dat bij andere mensen is, maar ik heb bij dit soort dingen altijd direct de neiging om heel hard te gaan vloeken. Wat staat er op de site van de Bond tegen het Vloeken? Een kort stukje over schelden met ziektes, geaardheid en geslachtsdelen, en een twee keer zo lange tekst over blasfemie, waar de bond ‘godverdomme’ nog even netjes uitlegt als een omgekeerd gebed, waarbij je God verzoekt om jezelf te verdoemen. Begrijp me niet verkeerd, ik heb niets tegen God of religie, maar wel tegen mensen die mij proberen te vertellen wat ik moet doen, en zeker als ze dat doen met posters van psychopathische gitaarleuners. Toen ik van de week ‘s nachts door het station liep schrok ik mij een hoedje (deze is voor de Bond), omdat ik die poster zag, en tegelijkertijd iets onverwachts in mijn ooghoek zag bewegen. In gedachten werd ik al uit elkaar gereten door een gek met een snaarinstrument. Zelf vind ik vloeken wel leuk. Vooral als je het op een creatieve manier doet; gebruik bijvoorbeeld woorden die je ouders vroeger tegen jou gebruikten. (Zo doet bij mijn zus en mij de term ‘belatafeld’ ons nog steeds opspringen met opgetrokken schouders en de meest onschuldige blik die je je kunt voorstellen. Als je bij ons thuis belatafeld was had je het echt heel bont gemaakt, en kon je rekenen op een pak voor je broek en eenzame opsluiting in je kamer. Dat gebeurde bijvoorbeeld toen ik mijn vader een keer ‘bemoeial’ noemde, een woord waarvan ik overtuigd was dat ik het zelf had bedacht. Ai! Niet dus.) Vlegel, vlerk, addergebroed, reptiel. Het zijn allemaal woorden die je kunt gebruiken in plaats van die grofheid waar onze Christelijke Bond zo tegen ageert. Nog zo’n heerlijke: barbaar. Voor van die ongecultiveerde types die tegen vloeken zijn, maar ondertussen wel kiloknallers kopen, bijvoorbeeld. Gelukkig zijn er mensen die het met mij eens zijn, en die mensen hebben het retroschelden bedacht. Lekker schelden, maar dan met ouderwetse woorden, waardoor het allemaal ineens heel geestig wordt. Zelf ben ik door deze site herinnerd aan het bestaan van het woord ‘misbaksel’, wat misschien wel een van de lekkerste woorden is van de Nederlandse taal. Wees dus niet verbaasd als ik je binnenkort een keer uitmaak voor misbaksel. Je hebt het vast verdiend.
Naast de anti-vloekers heb je in Nederland ook nog de Nederlandse puristen, die vooral tegen de verengelsing van de taal zijn. Zij zien taal niet als een onderdeel van onze communicatie, en daarmee de verengelsing als een logisch gevolg van onze kleiner wordende wereld, nee, zij zien onze taal als een statisch gegeven, waar invloeden van het buitenland niet in geduld zouden moeten worden. Beter is het om de nieuwe Engelse woorden, die via natuurlijke wijze onze taal binnen zijn gekomen, te vervangen door Nederlandse equivalenten. Geen aerobics dus, maar snelgymnastiek. Geen browser, maar bladeraar. Dit woord vind ik fantastisch: ‘Vuurvos is mijn favoriete bladeraar.’ Geen dressing, maar deksaus. (Noem mij een viespeuk, maar hierbij heb ik hele andere associaties.) Mijn eigen baan wordt door de puristen verhaspeld naar spelleider of regisseur, en niet naar ‘bedrijfsleider’ zoals ik zelf verwacht had. Dit alles is te lezen in een verslag van de Stichting Taalverdediging, die een heel document hebben gemaakt met allerlei vertalingen voor die stomme Engelse woorden. Ergens vind ik het wel lief, zeker omdat ze ook nog heel hard hun best hebben gedaan om hun woorden naar daden om te zetten. Op hun site geen knop voor e-mail. Nee, alleen voor e-post. En wat het allerliefste is, is dat ze in het verslag hun eigen naam met WordArt hebben geschreven. Dat is echt lief, of cute, of hoe je het wilt noemen. Ook leuk: er is geen vertaling voor het woord ‘musical.’ Dit tot groot ongenoegen van het taalgezelschap, dat werd geïllustreerd door een verdrietige lachicoon. Of wat is het Nederlandse woord voor smiley?
Nu is er naast de gemotiveerde taalpuristen (anti-vloeken, anti-Engels) ook nog een categorie taalverbeteraars die lukraak een woord weg willen hebben. Zij hebben met overgrote meerderheid gestemd voor het woord ‘kids’, omdat het nodeloos hip is (zelf vind ik ‘kids’ helemaal niet hip, maar dat terzijde). Andere woorden uit de wedstrijd Weg Met Dat Woord! zijn: yolo, swag, participatiesamenleving (waarbij ik mij afvraag of ze van het woord af willen, of van de participatiesamenleving), absoluut (dit vond ik verbazend, absoluut is echt een handig woord soms), crisis (dat bij mij in de categorie retroscheldwoorden valt) en confederalisme.
Ik blijf het vreemd vinden dat mensen zo graag willen dat een taal blijft zoals hij vroeger was. Taal is iets dynamisch, en de verandering daarvan kun je niet tegenhouden. Woorden verdwijnen vanzelf wel, en komen weer een keer terug. Andere talen gaan hun invloed uitoefenen, dat heb je te accepteren. Ik ben niet zo tegen de verandering van taal, te meer omdat het veel te leuk is te zien hoe mensen het proberen tegen te gaan. Zolang dat duivelsjong met die gitaar niet echt op me staat te wachten achter het station vind ik het allemaal prima. Het enige dat ik vervelend vind, is dat Hadewych Minis de reclames van Krijtvat inspreekt. That’s right. Niet Kruidvat. Krijtvat. Zoek het maar eens op, en ik garandeer je dat je het nooit meer anders kunt horen. Daar zou eens een Bond voor opgericht moeten worden.
De Stratenvegers
Vroeger was ik een beetje bang voor ze; die veegwagentjes die door de straten van Amsterdam reden en de goten schoonmaakte. Zo meedogenloos altijd, met die borsteltjes die eruit zagen alsof ze een eigen leven leidde, en geen zin hadden om door jou verstoord te worden op hun pad. Als ze je wel te pakken kregen zouden ze je naar wie weet waar vegen; ik kon nooit precies zien waar dat vuil uiteindelijk allemaal bleef. Inmiddels heb ik dat ontdekt, en weet ik ook dat het veegwagentje niet alleen de publieke straten veegt, maar ook die van privé-personen. Op de middelbare school waren er stratenvegers; de docent die mijn examentijd verkeerd had doorgegeven, waardoor ik een uur te laat op mijn examen Frans was, en een vijf haalde. Niet echt zijn schuld vond hij, want ik had aan het schema wel kunnen zien dat mijn tijd heel ver afweek van de tijd van de anderen. Zo gaat dat dus: je belt het veegwagentje en hij maakt je straatje schoon voor je.
Vorige week op mijn werk: een diner liep hopeloos mis, doordat er vooraf veel fouten werden gemaakt, en niemand de operationele afdeling vertelde wat nu precies de bedoeling was. Er kwamen meer mensen dan we eten hadden, er was te weinig personeel en de kassa bleef onvermoeid kaarten verkopen, terwijl we allang vol zaten. Het was niet de eerste keer dat de dingen op die manier fout gingen, dus toen ik besloot een mail de organisatie in te sturen om dit probleem eens onomwonden aan de kaak te stellen leek het mij dat dit de opening was voor een discussie en een andere manier van werken, om dit soort problemen in de toekomst te kunnen voorkomen. Niets van dat al: een dag later kwam ik binnen en trof mijn mailbox vol met mails van de alfavrouwen die de afdelingen leiden. Dat het toch vooral hun schuld niet was, en of ik mijn toon en vingergewijs achterwege wilde laten, want daar waren ze niet van gediend. Kennelijk was ook bij hun op maandagochtend het veegwagentje langsgereden om hun straatje schoon te vegen. Jammer genoeg lieten ze het vuil achter bij ondergetekende. Zelfs mijn eigen leidinggevende kwam mij vertellen dat ik zoiets toch nooit meer mocht doen, omdat ik haar gezag ondermijnde, en zij dit soort dingen wel zou bespreken in de vergaderingen voor mensen-die-belangrijker-zijn-dan-ik. En al die mensen-die-belangrijker-zijn-dan-ik gaan er dan wel iets aan doen, dat is mijn taak niet. Sterker nog de ‘casus was al geëvalueerd.’ Toen ik vroeg wat er de volgende keer dan anders zou gaan kwam er helaas geen antwoord. Maar gelukkig is er wel geëvalueerd, want evalueren is gewoon heel belangrijk. Dat weet iedereen. Aankomende dinsdag mag ik zelfs op audiëntie bij de directrice, omdat zij ook haar mening nog even wil toelichten. Ik overweeg een liniaal mee te nemen, omdat dat toch wat makkelijker slaat als ook zij mij een tik op de vingers wil geven, en verder zal ik mijzelf in haar bijzijn kastijden bij wijze van excuus. De overige alfavrouwen heb ik een excuusmail geschreven over hoe ik het toch echt niet zo bedoeld had, en dat zij helemaal gelijk hadden en dat ik graag nog even bij ze langs zou komen op persoonlijk mijn excuses aan te bieden. Gewoon omdat ik geen zin had dat veegwagentje te bellen. Ik heb het vuil opgeruimd deze keer, en dat is prima. Wat niet prima is, is dat de productie van vuil gewoon doorgaat, omdat iedereen drukker is met de coördinatie van het veegwagentje (‘Waar is hij? Waarom is hij hier nog niet geweest? Ik ga nog een keer bellen.’) dan met het voorkomen van rotzooi. Ik heb inmiddels opgegeven hier nog iets aan te doen; ik laat het vuil gewoon over me heen storten, en ga ‘s avonds, riekend naar afgedankte bananenschillen en ontbindend vlees naar huis. Waarom? Omdat de rest er niet naar omkijkt. Schouderophalend constateren ze dat het deze keer toch ook weer goed is gekomen, en dat we daarom verder geen actie hoeven te ondernemen, terwijl ik dat zelf niet voldoende vind. Natuurlijk ook omdat ik degene ben die operationeel eindverantwoordelijk is, en daarom degene is die de problemen uiteindelijk moet oplossen, maar ook omdat ik zie dat het niet moeilijk is om het beter te doen. Omdat ik zie hóe het beter kan. En dat is precies de reden dat ik het opgeef. De frustratie niet gehoord te worden, en van alle kanten een veeg uit de pan te krijgen omdat ik mijn mond opentrek is inmiddels helaas groter dan de wil om het beter te maken.
Gelukkig zijn er mensen die gewoon doorgaan; de mensen die bijvoorbeeld ieder jaar weer bezig zijn met de discussie over Zwarte Piet en door iedereen worden uitgemaakt voor rotte vis, omdat ze durven te zeggen wat het overgrote deel van onze bevolking gewoon negeert. Zwarte Piet is een negerslaaf. Een ieder die zijn straatje probeert te vegen door te zeggen dat hij zwart is van de schoorsteen zou ik graag horen uitleggen waarom zijn kleren dan niet zwart zijn, en waarom er in ieders schoorsteen ook een afropruik en rode lippenstift verstopt zit. Ik heb die daar namelijk niet neergelegd. Ik wil hiermee niet zeggen dat Zwarte Piet weg moet, maar de volwassenen in Nederland zouden in ieder geval respect kunnen hebben voor de tragedie die achter deze karikatuur verborgen zit. Wij hebben slaven gedreven. Wij hebben ze mishandeld, gebruikt als een ding in plaats van een mens en Zwarte Piet is daar een overblijfsel van. Als we die traditie in ere willen houden moeten we hiermee leven. Dan moeten we Zwarte Piet gebruiken om te herdenken. Laten we ieder jaar, op de avond van de intocht, als alle kinderen in bed liggen, twee minuten stilte houden om alle slaven te herdenken. Laat hem een symbool zijn, zodat wij nooit vergeten wat we gedaan hebben, en zorgen dat het nooit meer gebeurt. Dan hebben we dat veegwagentje ook niet meer nodig.
Naïef en goedgelovig. En daar ben ik trots op.
Ik ben nogal naïef, en eigenlijk toch ook weer niet. Naïef in de zin van dat ik dingen snel geloof, dat ik graag het beste zie in mensen en dat ik er eigenlijk altijd vanuit ga dat mensen dingen doen met de beste bedoelingen. En niet naïef, omdat ik altijd alles bevraag, en nooit zomaar iets van iemand aanneem. Zelf vind ik dat goed, omdat ik me heb voorgenomen nooit een pessimistische zwartkijker te worden, en tegelijkertijd vind ik het belangrijk niet alles klakkeloos te geloven; dingen gaan namelijk zo snel, en iedereen zegt wat anders. Vanmorgen las ik een interview met Joris Luyendijk over zijn onderzoek naar The City, het grote Londense financiële centrum. Hij zei daarin dat als een grote bank echt omvalt we binnen 24 uur de tanks op straat hebben staan en dat je dan maar snel de supermarkt moet gaan plunderen en ingeblikt eten moet gaan inslaan. Kijk, Joris Luyendijk vind ik geloofwaardig. Ik overweeg nu dus al de hele ochtend om uit voorzorg vast naar de supermarkt te gaan, en allerlei blikjes voer te gaan kopen, zodat ik een voorsprong heb op de rest van de wereld, mocht het ooit zo ver komen. En niet alleen dat, ik vroeg me gelijk af waar ik al die blikjes dan zou moeten laten. Let wel, imaginaire blikjes, want ik ga het natuurlijk niet echt doen. Misschien is het ook geen echte naïviteit, maar is het mijn fantasie die met me op de loop gaat. Zoals die ene keer dat mijn moeder mij had wijsgemaakt dat ze bij het aanschaffen van de nieuwe bank ook een foto van Jan des Bouvrie aan de muur zou moeten hangen. (Ik weet niet meer precies hoe het zat, maar ze had het goed gespeeld, want zelfs ik geloof zoiets niet zomaar.) Het heeft een volledige anderhalve dag geduurd voordat ik erachter kwam dat het allemaal onzin was. Waarom ik het dan toch geloofde? Waarschijnlijk omdat ik dacht dat mijn bloedeigen moeder toch geen reden zou hebben om mij zo voor het lapje te houden. Terwijl ik in mijn kindertijd toch al beter had moeten weten; volwassenen belazeren je bij het leven.
Toen ik klein was, bijvoorbeeld, had je die Sarie Marijs. Misschien is hij er nu nog, dat weet ik niet. In ieder geval snapte ik daar nooit wat van; hij zakte door het ijs en toen was er ineens een krokodil, terwijl ik er toch echt van overtuigd was dat krokodillen niet onder het ijs leven. Maar navraag bij mijn kleuterjuf leerde dat dat toch echt wel het geval was, waardoor ik het liedje honderden keren gewoon heb gezongen, zonder acht te slaan op de belachelijke inhoud. Mijn zwemjuf van vroeger was nog veel erger. Die wilde dat wij onder water gingen met ons hoofd, en verzon daarom dat er een eendje onder water woonde, in het zwembad. Dat eendje heette Alfred (In een tijd dat Alfred J. Kwak razend populair was vind ik dit niet getuigen van heel veel creativiteit, maar dat terzijde) en hij wilde ons allemaal heel graag zien. Daarvoor zouden we dus het water in moeten duiken. Dat vond ik belachelijk. Ik kon tot de bodem van het zwembad kijken en ik zag helemaal nergens een eend. Bovendien leven eenden niet onder water, maar op het water. Toen we dus moesten duiken, dook iedereen behalve ik. De zwemjuf heeft me toen van de kant afgeduwd, het water in, en hield mijn hoofd onderwater. Daar deed ik toch snel nog even mijn ogen open, om te zien of ik een eendje zag. Ik zag helemaal niemand, en al helemaal geen eend. ‘Zo,’ zei de zwemjuf triomfantelijk, ‘nu heeft Alfred jou ook gezien.’ Ik geloofde er geen woord meer van, maar ik was toch even zo naïef geweest dat ik mijn ogen open deed in dat vieze chloorwater.
De stagiair op mijn kleuterschool in Osdorp die aan het eind van de middag, vlak voordat de bel ging, een sprookje ging vertellen deed precies hetzelfde. Nou, goed dan, ze was niet zo vals als die zwemjuf, maar zij kon mij ook op stang jagen. Ze vertelde het sprookje namelijk niet gewoon, ze zei ‘Bimberbamberband….Ik neem jullie mee naar Sprookjesland.’ Daarvan raakte ik in paniek, want het was drie uur, en om half vier zou mijn moeder op het schoolplein staan om mij op te halen. Dan zou ik natuurlijk nog in Sprookjesland zijn, want als je zo laat weggaat ben je nooit op tijd terug. In plaats van dat ze gewoon zegt: ‘Ik ga nu een sprookje vertellen…’ Nee, we moesten ergens heen. En hoewel je als kind ergens wel weet dat het niet waar is, geloof je het toch.
Hetzelfde gebeurde met Sinterklaas. Ik was er van overtuigd dat hij echt was. Maar echt Overtuigd. Op een dag in de zomer zei mijn moeder ineens dat dat niet zo was, want ze dacht dat ik het allang wist. Ik was ook al best wel oud, 8 of 9 ongeveer, maar ik was helemaal overstuur. Toen had ik al moeten leren dat volwassenen liegen alsof het gedrukt staat; ik heb me geloof ik nog nooit zo verraden gevoeld, maar kennelijk heb ik van al die traumatiserende levenservaringen niets geleerd. Tot op de dag van vandaag ben ik in staat mensen te geloven. Zeker als ze Joris Luyendijk heten. Dus als u mij wilt excuseren; ik ga even ingeblikt voedsel inslaan.
Sebastiaan, de irritante opschepper
In de krant las ik dat een Nederlander de snelste fietser op aarde is, naar aanleiding van een race in de woestijn die hij gewonnen had. Zelf vroeg ik me af waarom dit nieuws was. Ten eerste is het een Nederlander, en hij doet waarschijnlijk niet veel anders dan fietsen, en daarbij heeft hij een aerodynamische fiets van de TU delft, en die winnen toch altijd overal mee. Die aerodynamische fiets is een ligfiets met zo’n harnas eromheen, waardoor je als een ware roadrunner voorbij komt suizen, de Alberto Contadors van deze wereld in je stof achterlatend. Toen ik in Nieuw Vennep werkte was er ook een man die op zo’n hyper-interessante fiets rondwaarde, en ik vroeg me altijd af waar hij toch helemaal heen moest dat hij zich in dat apparaat wurmde. Ik stel me zo voor dat iemand die een aerodynamische fiets koopt daar heel trots op is, en er graag over praat. Dus als je die mensen dan tegen komt op een feestje, dan gaan ze tegen je praten over die fiets. Eigenlijk heb jij daar dan geen zin in, maar om beleefd te zijn luister je het toch maar even aan. Hij zal je dan uitgebreid vertellen over dat zijn fiets veel sneller is dan een gewone opoe fiets (die eigenlijk jouw grote trots is, maar dat durf je in dit stadium van het gesprek al niet meer te zeggen) en dat eigenlijk iedereen zo’n fiets zou moeten hebben. Hij vertelt dat je op een ligfiets veel comfortabeler zit, en dat je met dezelfde inspanning een veel grotere snelheid kan bereiken, omdat je lagere luchtweerstand hebt, doordat je in zo’n aerodynamisch karkas gepropt zit. En je weet eigenlijk helemaal niet waar hij het over heeft, en het interesseert je ook niet, maar je zegt toch maar ‘ja, inderdaad.’ of ‘ja, dat begrijp ik, bedankt’ terwijl je ondertussen hoopt dat je thuis op de bank kon zitten om die lekkere warme sjaal af te breien. ‘Het heet ook eigenlijk geen ligfiets’, zegt hij, ‘het heet een velomobiel.’ ‘Opschepper’, denk je, terwijl je hoopt dat hij snel stil is, ‘waarom val je me lastig met dat gebazel over die ligfiets. Ik kwam hier gewoon om Marjan te feliciteren.’ ‘Wist je trouwens dat de Amerikaanse ligfietsorganisatie de toegang tot de website van de internationale mensaangedreven wielervoertuigen heeft gestolen?’, zal hij verder gaan, ‘Daarom heten ze nu niet meer IHPVA maar WHPVA, World in plaats van International, snap je?’ ‘Goh, interessant’, zal je zeggen, ‘die ken ik niet. Ik ben wel lid van de ANWB.’ Sebastiaan (laten we hem Sebastiaan noemen, voor het gemak) vindt dat dat niet ter zake doet. ‘Die ANWB doet helemaal niets voor ligfietsers’, zegt hij, ‘die zijn veel te druk met automobilisten en pechhulp.’ ‘Ik moet nog even iets tegen Marjan zeggen’, verzin je snel, en gaat er sneller vandoor dan hij je op zijn ligfiets zou kunnen volgen. Vervelende vent is hij hè? Zo een die zich veel te goed voelt alleen maar omdat hij een ligfiets heeft. Of nee, sorry, een ‘velomobiel.’
Zoiets dacht ik dus toen ik die man een keer voorbij zag scheuren op zijn velomobiel in het pittoreske Nieuw Vennep, en ik vond het meteen een lul. Alle dagen daarna dacht ik alleen maar: ‘Oh, heb je die uitslover weer. Ga naar huis, man. Sukkel’ En dat is best gek, want ik ken hem helemaal niet. Hij heeft nooit iets tegen mij gezegd, en ik ken ook helemaal niemand die Marjan heet, maar ik was om de een of andere reden toch op haar verjaardag beland en had daar met Sebastiaan staan praten over zijn fiets. En daarom vond ik hem nu voor altijd irritant. Arme Sebastiaan; hij is zich van geen kwaad bewust, maar ik kon hem niet meer aankijken zonder te denken aan al die opschepperige praatjes die hij heeft over zijn fiets. Hij had altijd een helm op, dus ik heb zijn gezicht nooit kunnen zien. Misschien heb ik hem ondertussen wel eens ontmoet op een feestje, heet hij eigenlijk Bart en is het een hele gezellige, bescheiden jongen die graag over muziek praat. Dat zou natuurlijk ook kunnen. Maar het kan ook zo zijn dat ik mensen gewoon heel goed kan inschatten; die winnaar van de ‘snelste fietser op aarde’ heet niet voor niets Sebastiaan.
Leuke taal: een top 22
1. Ballesjans: Ik moest de betekenis opzoeken toen ik het las, want ik had er nog nooit van gehoord. Ballesjans is als je je uitslooft om in het middelpunt van de belangstelling te staan.
2. Bilateraaltje: niet leuk, maar heel irritant. We hebben hem op mijn werk: als je een gesprek hebt met de directeur heet dat geen gesprek, maar een bilateraal. Dan is het meteen een stuk minder leuk. Maar het staat wel veel interessanter.
3. Cappuccino zonder melk: hier hoorde ik laatst iemand om vragen. Ik denk dat ze koffie bedoelde.
4. Cavmipot: als je hem nog niet gezien hebt, zoek het op. Dries Roelvink heeft er een liedje over geschreven, met een fantastische videoclip. Een pot met een dubbele bodem voor water, die zelf doseert, zodat je niet kan vergeten je planten water te geven. Dat ze ondertussen gaarkoken in de vensterbank is een ander verhaal, maar daar wil ik het nu niet over hebben.
5. Channelflooding: of vooral wel eens gehoord ‘je zit mijn hele channel te flooden, dat is niet chill dude’ of iets in die trant. Voor mensen op internet, of in whatsappgesprekken die alle aandacht vragen en ervoor zorgen dat anderen niets meer kunnen zeggen.
6. Christenhipster: ‘überhippe christenen die de lord praisen op keiharde beats.’ In plaats van de Buddy-Holly bril dragen zij het montuur Andries-Knevel.
7. Flup: Flup zijn die randjes die over je broek uitpuilen als je een te kleine broek aan hebt, of een te grote buik draagt. Oprah Winfrey noemde het ooit: muffintop.
8. Forellenbakroe: als in ‘Wat een forellenbakroe ben je ook.’
9. Gaffelbok: mijn telefoon heeft de neiging zelf suggesties te doen als ik woorden wil spellen. Over het algemeen denkt hij dat ik het woord ‘gaffelbok’ bedoel, en blijft dit dus heel consequent voorstellen terwijl ik dat eigenlijk nooit wil zeggen, want wanneer heb ik het nou helemaal over een Amerikaanse prairiebok?
10. Gameboyrug: die las ik laatst ergens. Dat is een rug die kinderen krijgen, omdat ze de hele dag over hun telefoons, gameboys en andere technische snufjes hangen. Ik vind het vooral leuk, omdat de journalist in kwestie nog steeds het woord gameboy gebruikt. Zo lekker nostalgisch.
11. Halalpolitie: het is een site (ja, echt! halalpolitie.nl), die nagaat of mensen die zeggen halalproducten te verkopen dat ook echt doen. En ze arresteren mensen die erover liegen.
12. ‘Ik zuig ze zo uit mijn mouw’: dit hoorde ik iemand zeggen die een sollicitatiegesprek had met mij. Hij wilde vertellen hoeveel manieren er waren om een probleem op te lossen, maar hij was ook heel zenuwachtig. Ik snap dat best. Zelf noemde ik ooit een harmonicadeur een accordeondeur.
13. Internettissues: Een specifiek soort Kleenex, in een kartonnendoos met (zo denk ik me in) stoere plaatjes voor hele mannelijke mannen. De doos is gevuld met zachte, papieren doekjes die naast de laptop of pc geplaatst kan worden, om gebruikt te worden bij het kijken naar 18+ sites.
14. Koekenbakker: het woord bestaat al heel lang, en iedereen kent het, maar ik vind dat we het meer moeten gaan bezigen. Er zijn weinig scheldwoorden zo leuk en gezellig als het woord ‘koekenbakker.’
15. Komkommerdieren: Van de zomer gehoord en gelezen, want we mochten die wolf zonder verblijfsvergunning toch niet al te serieus nemen. Ik vind dat we hem erin moeten houden voor een ieder die doet alsof hij belangrijk is, maar het eigenlijk niet is: ‘Wat een komkommerwolf.’
16. Ongooglebaar: Als je een ware ninja bent, een stealthmaster. Als zelfs de NSA je niet weet te vinden: ongooglebaar.
17. Pedofilatelist: Ze bestaan echt; kinderpostzegelverzamelaars.
18. Ponypletter: hebben we die heks al gevonden? De situatie was heel erg vervelend, maar het woord is wel lekker, en je kunt nu weer eens op een andere manier zeggen dat iemand een dikke aars heeft. ‘Ga eens op dieet. Je lijkt wel een ponypletter.’
19. Protocolfetisjist: Ik heb een fobie voor het woord fetisj, sinds ene Boris mij probeerde te vertellen dat hij een fetisj had voor vage werkrelaties. Zo heeft ook ‘protocolfetisjist’ een beetje een vieze bijklank, maar daar geef ik Boris de schuld van.
20. Verhip: in dezelfde categorie als ‘koekenbakker’. Ik vind het gewoon leuker als we weer verhip zeggen in plaats van ‘w000t?’ Dus, gooi ‘m er weer eens in als je verbaasd bent.
21. Vlaaienlichter: was mij tot voor kort ook nog onbekend, maar ik zie het vaak genoeg gebeuren. Een vlaaienlichter is iemand die de taart van een ander uitdeelt, en met de eer gaat strijken. ‘Verhip,’ denkt de jarige, ‘wat maak je me nu, Bob?’
22. Watch out for your luggage: Jaren geleden gehoord, maar het is het type fout dat veel voorkomt. Je hoort hem in de treinen naar Schiphol, door goed bedoelende conducteurs die niet goed Engels spreken. Het leukste is te bedenken wat zijn fouten eigenlijk impliceren. ‘Ladies and gentlemen, next stop Schiphol airport. Please watch out for your luggage. It might attack you.’
Ik ben helemaal niet boos, ik heb gewoon rare schoenen aan.
Mijn hele volwassen leven reis ik al ‘s avonds met de trein. Vaak heb ik mensen horen vragen of ik dat niet eng vind, want er zijn zoveel enge mensen op straat ‘s avonds. Dat vind ik zelf niet, maar er zijn wel vaak wat vreemde figuren aanwezig, wiens gedrag ik graag bestudeer teneinde zelf niet zo te eindigen. Nu was ik gisteren, sinds lange tijd (ik ben inmiddels trotse eigenaar van een auto die mij de nachtelijke treinreizen bespaart) weer eens ‘s avonds laat op een station. Leiden Centraal om precies te zijn, waar ik moest overstappen op de trein naar Schiphol. Vlak naast mij stond een stel dat een discussie had over het één of ander. Het werd me al snel duidelijk dat het eigenlijk een ruzie was, vermomd als discussie, omdat ze zichzelf veel te beschaafd vonden voor zoiets banaals als ruzie. Of althans, zo interpreteerde ik het: de man deed alsof hij rustig was, maar ondertussen was elke opmerking doordrenkt van het sarcasme en weigerde hij directe antwoorden te geven op de vragen van de vrouw. De vrouw was hartstikke vrolijk, behalve dat ze dat niet was, omdat ze heel erg kwaad was op de man. In de trein gezeten (uiteraard ging ik op het bankje naast ze zitten, om de ruzie te kunnen volgen) kwam ik erachter dat dit stel de uitzonderlijke gave bezit om ruzie te maken over helemaal niets, en dan wel op zo’n manier dat het ook nog een beschaafd gesprek lijkt. Het onderwerp van discussie was een lunch die de man had gepland in de ‘ruimte die ze samen deelden’, terwijl de vrouw daar niets van wist. Ik weet niet of de benaming van deze ruimte nu de hipster versie van het woord ‘huis’ was of een werkruimte; dat zeiden ze er niet bij. Zelf denk ik het laatste, want de vrouw had in haar hoofd dat ze die dag samen zouden kunnen gaan werken aan die ene opdracht die ze binnen hadden gekregen. Juist een lunch is bij uitstek de tijd voor een goede brainstormsessie, aldus de vrouw. Ze waren ongetwijfeld visueel designers van de een of andere soort; dat was duidelijk te zien aan de schoenen van de vrouw. Daarbij waren ze allebei van het type die je zouden kunnen vragen naar je mening over het werk van Anna Betbeze, en ik verdacht de vrouw ervan wel eens een boom geknuffeld te hebben. Designers dus, en ze delen een werkruimte die ook geschikt is om te lunchen met vrienden, maar waarvan het wel handig is als je dat van tevoren even aankondigt. De vrouw zei tegen de man dat zij ook een paar weken tevoren iets aan hem had laten weten toen ze ‘s avonds een feestje had in de ruimte die ze samen deelden. Dat vond zij heel normaal. ‘Zal ik anders in een andere coupé gaan zitten?’ vroeg de man. Nee, lachte ze, alsof ze helemaal niet boos was. Dat was nergens voor nodig. Ze waren toch volwassen mensen en bovendien was ze helemaal niet boos, maar wilde ze het er gewoon even over hebben. Had ze trouwens al gezegd dat ze niet boos was? Om te vermijden dat ze een ruzie kregen leek het of ze allebei hadden bedacht dat het beter was om alles bij het hypothetische te laten: ‘Stel,’ zei de vrouw, ‘je deelt een ruimte samen. Dan vind jij het toch ook niet leuk als ik iets plan en daar niets over zeg tegen jou?’ ‘Daar weet jij niets van,’ zei de man. Hij wees haar erop dat zij hem niet was, en dat ze zodoende nooit kon weten hoe hij daar over dacht. Hij had nou eenmaal minder moeite met dat soort spontaniteit. ‘Ja,’ moest de vrouw toegeven, na een korte stilte, waarin ze ongetwijfeld een denkbeeldige boom had omhelsd om rustig te blijven. Het was waar, zij kon nooit precies weten hoe een ander zich voelde. Je bent nou eenmaal alleen maar jezelf en je bewandelt niet het pad van de ander, ook al ben je nog zo nauw met elkaar verbonden. ‘Zo is het maar net,’ zei de man, ‘en daarom heb ik dus niets gezegd. Ik vind zulke dingen gewoon niet zo’n probleem als jij.’ ‘Nee, maar ik had wel gedacht dat je met mij zou willen werken aan de nieuwe opdracht. Als we de juiste informatie hadden gehad hadden we direct aan de slag gekund.’ ‘Ja, maar dat is nu helemaal niet aan de orde. We kunnen nog niets beginnen.’ ‘Nee, maar ik dacht van wel,’ zei de vrouw. Zo ging de ‘discussie’ nog even voort, terwijl ik leerde dat het eigenlijk helemaal nergens over ging. Een lunch die eigenlijk geen probleem was, werk aan een opdracht waar ze nog helemaal niet aan konden beginnen en ruzies die geen ruzies waren, maar beschaafde discussies. Ik vond de vrouw een beetje zielig. Het leek alsof ze een keer naar een cursus op Buitenkunst was geweest, waar ze haar hadden geleerd dat alle problemen altijd bij jezelf liggen en dat je daarom je woede altijd intern moet oplossen en niet bij de ander mag neerleggen. En dat je vooral geen beschuldigingen mag uiten, tenzij je er hardop bij lacht om te laten zien dat jij jezelf ook niet echt serieus neemt. Het was zielig, omdat de man niet gewoon zei dat hij het wel even had kunnen zeggen, en omdat ze nu waarschijnlijk naar huis ging (of naar de ruimte die ze samen deelden) en daar een kopje thee nam om zichzelf te kalmeren, in plaats van haar hoofdkussen uiteen te rijten met een slagersmes, waar ze overduidelijk veel meer zin in had. Aan de andere kant dacht ik: Je bent wel een zeikerd. Je bent een volwassen vrouw, er is helemaal niets aan de hand, en je had ook normale schoenen aan kunnen trekken.
De held van Hollywood, of hoe je van falen je werk kunt maken.
Als pas afgestudeerde jongeling heb je het zwaar. Ik zie dit overal om mij heen, wanneer getalenteerde, intelligente mensen afstuderen en vervolgens geen baan krijgen. Wat heel vreemd is, want voor een junior positie in welke vorm dan ook, heb je tegenwoordig slechts een minimum van vijf jaar werkervaring nodig, uitstekende beheersing van het Maleis en een breed netwerk in de wereld van het circus, met name bij de olifantentrainers. Maar het zou tijdverspilling zijn om daar nog eens over te klagen, terwijl ik de oplossing inmiddels voor handen heb. Er is namelijk een manier om iedere potentiële werkgever te overtuigen van je talent, en dat is door iets unieks te worden. Hier kwam ik achter terwijl ik een van mijn favoriete films uit mijn jeugd zag, die ik overigens nog steeds legendarisch vind: Jurassic Park. Deze film is slechts geslaagd door één man, en ik bedoel niet Steven Spielberg. De naam van deze medewerker is Phil Tippett. Waar wij, naïeve Europeanen Tippett direct in het gevang hadden gestopt voor alle ellende die hij had veroorzaakt heeft hij in de VS zijn handtekening te maken van zijn falen. Mensen zijn gestorven door Tippett, maar des te grager wilde andere filmmakers zich verzekeren van zijn betrokkenheid. Immers: hoe meer doden, hoe beter. En hoe rampzaliger het kan worden, hoe beter. De filmmaker in kwestie hoeft niet meer te doen dan een een lichtje oplaten bij Tippett. Een korte schets geven van wat het verhaal is, en wat ongeveer de bedoeling is. Phil Tippett zorgt er vervolgens voor dat de regisseur alleen de camera’s hoeft te laten draaien, om de ramp die zich voor zijn ogen voltrekt vast te leggen. Je geeft Phil Tippett één taak, waarin hij keer op keer volledig faalt en als producent heb je weer een kaskraker in handen. Wij, simpele zielen, denken nog steeds dat er geacteerd wordt in deze films, maar niets is minder waar. Alles wat we zien is het talent van Tippett om alle cast en crew volledig in de ellende te storten en daar heel veel prijzen mee winnen en geld mee te verdienen. Het enige dat mijn werkloze vrienden hoeven te doen, om een status te krijgen gelijk aan die van Tippett, is zijn voorbeeld te volgen. Dat wil niet zeggen dat zij eveneens de dood van velen op hun geweten moeten krijgen, of zich telkens met naam en toenaam te laten verbinden aan de ene na de andere ramp, maar ze kunnen wel een onmogelijk beroep uitkiezen en steeds zorgen dat ze precies op de plaats en tijd zijn wanneer dat beroep nodig is. Zelfs als het dan misgaat zit je goed: er is immers niemand anders die in staat was geweest de ramp die zich voltrok te voorkomen. Als enige die verstand heeft van het vak kun je achteraf zelfs nog wijzen op alle zaken die jij hebt gedaan om te zorgen dat het niet nog verder uit de hand liep. En voordat je het weet komen ze van heinde en verre naar je toe, om te vragen of je je medewerking wil verlenen aan het een of ander, en krijg je de volledige verantwoordelijkheid over zaken waarvan je rustig kunt doen alsof je er alles van weet, aangezien anderen het al helemaal niet weten. Phil Tippett heeft hier zijn carrière van gemaakt: als een gewiekste slang sluipt hij door alle mazen heen, en bouwt een CV op waar je u tegen zegt. Om een schets te geven van zijn werk: in Jurassic Park was Tippett de toezichthouder van de dinosaurussen. Hij moest ze in toom houden, voeren, zorgen dat er geen gekke dingen gebeurde. En hoewel je dus zou denken dat Tippett zich daarna nooit meer hoefde te vertonen in Hollywood, bleken ze daar iets meer vergevingsgezind. Tippett mocht zijn medewerking verlenen aan Titanic, waar hij de schone taak kreeg van ‘Iceberg Supervisor’. Met andere woorden: hij hoefde niets anders te doen dan tijdens het filmen op de uitkijk te staan om te zorgen dat ze geen ijsbergen tegen kwamen. We weten allemaal hoe dat is afgelopen. In Terminator was hij de ombudsman van Skynet, het programma dat uiteindelijk zijn makers aanviel en ervoor zorgde dat het geen vrolijke film kon worden à la Wall-E, maar dat ze Arnold Schwarzenegger erbij moesten halen om de boel te kunnen sussen. 28 Days Later was een film die zou gaan over het leven van een aantal generaties vlinders, bestudeerd in een laboratorium. Phil Tippett moest de veiligheid van het lab waarborden, waarna er een zeer gevaarlijk virus ontsnapte en ze in plaats van een kneuterige docu een ware thriller maakten over de strijd tegen dat virus. In Psycho was hij de man die het Bates Motel in de gaten moest houden. Het motel waar, zo bleek later, een psychopathische moordenaar bleek te vertoeven die tijdens het toezicht van Tippett rustig doorging met zijn gruwelijkheden. Nog meer? in Die Hard was hij, geloof het of niet, aangesteld als ‘Anti-terror Czar’. Hij moest ervoor zorgen dat de cast en crew niet te maken kreeg met terroristen tijdens het maken van de film. In een film genaamd The Golden Child, over een Boedistisch wonderkind was hij degene die erop moest letten dat er geen demonen in de buurt kwamen (je verzint het zo gek niet, of regisseurs zijn er bang voor), wat natuurlijk wel gebeurde en waardoor Eddy Murphy plots de wereld moest redden van deze kwade geest.
Dit is slechts een greep uit het assortiment. Een overzicht op IMDB laat zien dat Phil Tippett zich al sinds de jaren ’70 bezighoudt met het bewaken van de veiligheid in situaties waar vrijwel niemand ervaring mee heeft, en door zijn falen telkens weer zorgt voor tevreden investeerders en hordes lyrische bioscoopbezoekers.
Alles wat mijn vrienden dus hoeven te doen is zich een baan aanmeten die lijkt op die van Phil en zichzelf daarmee leren verkopen. Vooral belangrijk is dat je de enige bent die ervaring heeft met hetgeen je pretendeert te kunnen, zodat niemand je erop kan aankijken als het mis is gegaan. Dat klinkt misschien vreemd, maar ik zou het er gewoon eens op wagen. Wat Phil Tippett kan, kan jij ook.
Hoe word ik theaterbezoeker in Amsterdam?
Om een theaterbezoeker te worden in onze geliefde hoofdstad gelden er een aantal ongeschreven regels die u dient na te leven om volledig geaccepteerd te worden in de kringen waar u zo graag toe wilt behoren. Aangezien het seizoen over enkele weken weer begint vindt u hier een korte handleiding met een aantal tips om bij uw eerste bezoek direct over te komen als een doorgewinterde kenner.
De voorbereiding en aankomst: wanneer u onderweg gaat naar het theater dient u er voor te zorgen dat u het juiste toilet maakt, zodat ook onbekenden u direct zullen herkennen als iemand die erbij hoort. De dames dienen zich te kleden volgens de laatste mode, met een ‘eigen stijl’ waardoor u er nonchalant en tegelijkertijd zeer verzorgd uitziet. Dit kan door bijvoorbeeld een wijde broek of een mooie jurk te dragen met daarbij pumps van een zeer bekend modehuis. Een wat gewaagdere mogelijkheid is het haar te dragen in een knot, die niet netjes in de nek is opgerold, maar als een losse flodder boven op het hoofd is bevestigd. Hierbij draagt u dan wel een wonderschone jurk, die uw figuur uitstekend doet uitkomen. De make-up dient eruit te zien alsof u geen make-up draagt. Voor de heren geldt vrijwel hetzelfde concept; de combinatie van nonchalant edoch netjes werkt altijd. Een mooie V-hals op een oude spijkerbroek bijvoorbeeld, met het haar strak geregisseerd (het liefst in een hippe vorm van de gereformeerde scheiding) en donkerblauwe bootschoenen is een goede optie. U dient, teneinde gezien te kunnen worden, iets voor aanvang te arriveren in het theater. Hierdoor heeft u voldoende tijd om uzelf, eventueel in aanwezigheid van uw gevolg, van een consumptie te voorzien. Het liefst drinkt u witte wijn, maar indien gewenst is ook bier of appelsap (het liefst biologisch) toegestaan. Ook hiermee zegt u dat u regelmatig bezoeker bent en verstevigt u uw positie. Zorg ervoor dat u in het bezit komt van een programmaboekje van de voorstelling die u gaat bezoeken. De informatie uit dit boekje heeft u in een later stadium nodig om goede indruk te kunnen maken op uw vrienden en eventuele omstanders. Na het consumeren van het drankje begeeft u zich naar de zaal (let er hierbij op dat u zeker weet dat de zaal al open is. U bent veel te goed om voor een gesloten deur te staan wachten), alwaar het zaak is dat u direct naar de juiste plaats toeloopt; u wilt niet overkomen alsof u nog nooit voet heeft gezet in dit theater. Om uw positie te verstevigen heeft u kaarten gekocht in de zaal, ergens rond rij 8 in het midden, of op de eerste rij van het eerste balkon. Bij laatst genoemde kunt u direct plaats nemen, aangezien u daar in het directe zicht zit van een ieder die het waagt omhoog te kijken. Zit u echter in de zaal? Dan is het aan te bevelen dat u even wacht totdat het meerendeel van de mensen zit. Hierna kunt u zich in de zaal vervoegen waar iedereen zal zien hoe u zich zetelt op de duurste plaats van het huis.
Het verblijf: Nu u eenmaal zit dient u de laatste minuten voor aanvang te gebruiken om het hele programmaboekje grondig door te lezen. Onthoud vooral goed wat er staat over de lagen die de regisseur heeft willen accentueren. Kies een aantal mooie frasen uit die u, met behulp van wat synoniemen, tot uw eigen woorden maakt. Dit geschied uiteraard allemaal in het hoofd, waar u de nieuw gevormde zinnen in uw geheugen grift. Zorg er te allen tijde voor dat uw mobiele telefoon uitgeschakeld staat. Er is geen grotere gêne voor de theaterbezoeker dan degene te zijn wiens telefoon de voorstelling verstoort. Bij het dimmen van het licht doet u even alsof u nog iets uit uw tas of zak goed legt, waardoor u ongemerkt nog even met de brits heen en weer kunt schuiven zodat u comfortabel zit. Tijdens het kijken naar de voorstelling gaat u volledig op in het verhaal, waarbij u geen woorden wisselt met de mensen om u heen. U dient nooit te lachen. Zelfs wanneer het een komedie betreft is het niet gepast om te lachen bij een theatervoorstelling. We hebben het hier over hogere kunst, en die dient, met al zijn ironische bedoelingen, zeer serieus genomen te worden. Is er een pauze in het programma, dan kunt u zich in de foyer vervoegen, waar u zich nogmaals tegoed kunt doen aan een van bovenstaande drankjes. Het is af te raden op dit moment al commentaar te leveren op hetgeen zich op het podium heeft afgespeeld. Indien u wordt gevraagd naar uw mening over het een of ander aangaande de voorstelling is het een zeer goed idee om hier te antwoorden met ‘Ik moet een voorstelling altijd (let hier op het woord ‘altijd’, alsof u iedere dag in de zaal zit) even laten binnenkomen. Ik kan er nu nog niets over zeggen.’ Hierna kunt u zich verwaardigen een conversatie te beginnen over hoe licht het nog buiten is in deze tijd van het jaar. De echte ultra kan zich vooraf inlezen in de kunst die vaak in foyers te vinden is, en uw gezelschap verblijden met een college over de betreffende kunstenaar of het kunstwerk.
Na afloop: Aan het eind van de voorstelling begint het applaus. De eerste ronde blijft u zitten, maar wanneer de acteurs de tweede maal opkomen om applaus te halen dient u te gaan staan. Het is aan te bevelen als eerste te gaan staan, vooral wanneer u niets van de voorstelling begrepen heeft. U vangt hiermee namelijk de blik van de mensen om u heen en zelfs die van de acteurs. Bij het verlaten van de zaal dient u zich niet te haasten, en nog niet te spreken over de voorstelling. Pas wanneer u opnieuw in de foyer bent, waar u wederom aan een chardonnay staat te nippen, kunt u de conversatie openen. Hoewel de etiquette wellicht zou voorschrijven dat u een ander eerst vraagt naar de mening is het in dit geval beter om zelf te beginnen met een korte kreet (‘Indrukwekkend!’), waarna de ander hierop kan inhaken. De kans is groot dat uw gezelschap niets van wat u in het programmaboek heeft gelezen terugzag in de voorstelling. Deze zal zich daarom snel voegen bij uw mening, maar daarin zeer oppervlakkig blijven. Dit het is moment waarop u uw eerder geleerde zinnen tevoorschijn haalt en komt met diepgaande inzichten over de bedoeling van de regisseur en de dramaturgie van de voorstelling, waarbij u vervolgens kunt aangeven of dit bij u wel of niet goed is overgekomen. Omstanders zullen hierbij vooral veel knikken en ‘ja, inderdaad’ zeggen. Krijgt u het idee dat uw gezelschap er meer kaas van heeft gegeten dan u? Verander dan vlug van onderwerp, of zeg dat u naar huis moet. Na afloop van dit onderhoud kunt u zich langzaamaan bewegen richting de uitgang van het theater, waar u door middel van één zoen op de wang afscheid neemt en u zich al fietsend naar huis begeeft. Vergeet niet om, in uw domicilie aangekomen, de sociale media even op de hoogte te stellen van uw aanwezigheid in het betreffende theater.
Meisjes zonder ondergoed
We schrijven drie weken geleden, kort voor de vakantie. Toen ik mijn ouders een goede reis had gewenst liep ik de deur uit om naar mijn eigen huis te gaan. Terwijl ik de hoek om liep kwam er een windvlaag en het rokje dat ik aanhad waaide even omhoog, waardoor ik een kort moment een ‘Marilyn Monroe’ had. Ik dacht er eerlijk gezegd niet al te veel van, sloeg mijn rokje terug naar beneden en liep verder.
Toen hoorde ik achter mij iemand roepen: ‘Hé!’ Ik ging ervan uit dat het voor iemand anders bedoeld was, dus ik gaf er geen aandacht aan. Maar toen nog een keer: ‘Hé!’
Ik draaide me om en achter me liep een wat oudere Antilliaanse dame, die naar mij wees en knikte. Ze liep met een klein hondje en had iets in haar hand wat ze vooruit stak. Aangezien ik een rugzak om had dacht ik dat er misschien iets uitgevallen was. Ik bleef staan en wachtte tot de vrouw mij dicht genoeg genaderd was om me mijn verloren spullen te kunnen overhandigen. Terwijl ik mijn hand al uitstrekte om het zakje aan te pakken realiseerde ik me dat het hondenkoekjes waren en dat ze dus niet voor mij bedoeld waren. Toen pas zag ik dat de vrouw nog steeds wees en mij heel strak, en vooral heel boos aankeek. ‘Jij hebt geen onderbroek aan hè?’, zei ze.
Nu zijn er twee manieren om te reageren op zo’n beschuldiging. De eerste is voor kleine kinderen, die zich realiseren dat ze iets fout hebben gedaan en daarom grote hertenogen opzetten en zich proberen te verdedigen tegen de machtige volwassene. De tweede is die van de volwassen vrouw, die vindt dat het niemand iets aangaat wat zij doet en dat niemand zich er mee te bemoeien heeft of ze wel of geen ondergoed draagt. Dat is tenslotte haar zaak en die van haar alleen. Als ik als die laatste had gereageerd had ik misschien iets gezegd in de trant van: ‘Wat is dit voor impertinente vraag? Het gaat u niets aan of ik wel of geen ondergoed draag.’ Of: ‘Als u over lingerie wilt praten moet u naar de Hunkemöller, u bent hier aan het verkeerde adres.’ Zo niet ik. Ik reageerde als het kleine kind. Alsof de dame een magisch woord had uitgesproken schoot ik acuut in de schoolmeisjes-stand en kon ik alleen nog maar verstijfd naar haar kijken. Intern gingen alle alarmbellen af, alsof ik niet getroffen was door een zuchtje wind, maar haar hondje voor haar ogen had doodgemept. Alles in mij dacht: ‘Ik heb iets verkeerd gedaan!’ De dame werd ongeduldig en vroeg me nog een keer: ‘Jij hebt geen onderbroek aan hè, meisje?’ In alle paniek in mijn hoofd kwam de fantastische repliek: ‘Ik heb wél een onderbroek aan.’ De dame was niet overtuigd helaas, hoewel ik het achteraf enigszins kan begrijpen. Nooit eerder heb ik een beschuldiging zo erbarmelijk slecht gepareerd. Nu ja, ze had er nog wel wat over te zeggen, mijn nieuwe Antilliaanse vriendin, dus ze ging nog even door: ‘Nee, ik zag net je hele bil. Jij hebt geen ondergoed aan. Dat is niet zo mooi hoor, meisje. Dat kan toch niet zomaar.’ Ik stond paf. Ik kon echt helemaal niks meer. Ik bleef haar maar aanstaren terwijl ik van binnen volledig op tilt sloeg. Gelukkig viel er geen pijnlijke stilte, want de vriendelijke dame ging vrolijk door: ‘Dat kan toch zo niet. Zo kun je toch niet op straat lopen. Dat is echt niet mooi hoor!’ En wat deed ik? Ik haperde. Als een vis op het droge begon ik mijn lippen te bewegen, maar er kwam geen geluid uit. Met heel veel moeite wist ik wat kleine geluidjes voort te brengen: ‘Ik..eeh..maar..ik’ En toen, na wat wel een eeuwigheid leek: ‘Ja, nou, ik zal hier nu toch in naar huis moeten, of niet?’, met een blik die haar verried dat ze mij enorm van mijn stuk gebracht had. ‘Dat kan zo niet hoor, meisje. Ik zag je hele bil’, ze ze nog maar een keer, zodat de omstanders die het nog niet hadden gehoord ook nog even meekregen wat er aan de hand was. Ik wist niets meer te zeggen. Mijn volledige vocabulaire was in de drie minuten met haar mijn hersenen uitgestroomd en had zich woord voor woord, als een stroom suïcidale lemmings, mijn oor uit gestort. Mijn enige verdediging was kijken. Ik bleef haar maar aanstaren, wachtend op het onvermijdelijke. De genadeslag. Ze riep nog één keer, uit volle borst: ‘Jij hebt geen onderbroek aan hè?’ Hierop greep ik de laatste woorden die nog niet gesprongen waren bij de staart en sprak de onsterfelijke volzin: ‘Ok…Wow…Dááág!’ waarna ik me omdraaide en wegliep.
De verontwaardigde mevrouw leek er niet al te veel van te hebben dat ik haar zomaar achterliet, want ze ging gewoon verder haar hondje uitlaten, alsof ze mij nooit was tegengekomen. Ik, echter, was volledig getraumatiseerd en voelde me bij elke stap naakter worden. Bij iedere persoon die mij passeerde op weg naar huis draaide ik mijn hele achterkant naar de dichtstbijzijnde muur of bosjes, en trok ik mijn rokje een kilometer naar beneden. Zodra ik thuiskwam trok ik mijn zwartste broek aan, zodat het voor iedereen maar duidelijk mocht zijn dat ik mijn billen netjes bedekt had. Waarom? Ik weet het niet. Ik had natuurlijk moeten reageren zoals het een onafhankelijke vrouw betaamt. Ik had haar misschien terug moeten pakken en mijn rokje helemaal omhoog moeten trekken en haar laten zien dat ik wel degelijk een onderbroek aan had, en er ook even bij moeten zeggen dat het niet het typische model ‘oma’ is dat zij zelf altijd draagt. Achteraf heb ik altijd de beste replieken, als de woorden weer terug mijn hoofd in stromen. Achteraf weet ik precies wat ik had moeten zeggen. Jammer genoeg was het moment al voorbij en zat ik thuis, met alleen de muur om nog eens aan te horen hoe goed ik deze dame de les las over haar betuttelende maniertjes. Gelukkig luistert de muur altijd, en heeft hij niet gezien wat een gênante vertoning ik van de werkelijkheid had gemaakt.
Vive l’animation!
Je kent ze wel. Iedere enigszins degelijke camping heeft er een paar. Ze dragen allemaal hetzelfde, vrolijke gekleurde shirt, zien er strak uit met een heerlijk zongekust huidje. De leden van het animatieteam. Ik had ze ook op de camping waar ik op vakantie was en ik blijf het een apart verschijnsel vinden. Een groep mensen die elke dag ongeveer hetzelfde doet, met dezelfde hysterisch opgewekte energie en brede glimlach op hun smoel. Vrijwillig twee maanden lang je onderwerpen aan de dynamiek van een groep totaal onbekenden en je laten meesleuren door hordes gillende kinderen die allemaal denken dat je morgen nog weet hoe ze heten. En ‘s avonds stappen. Verschrikkelijk.
Als je de volgende keer op zo’n camping bent waar ze aan entertainment doen zul je zien dat de groep altijd bestaat uit een aantal types die nog meer stereo zijn dan tante Sidonia:
De leider van de groep, met al zijn charisma en zelfvertrouwen, waar hij zich net iets te veel bewust van is. Op het eerste gezicht denk je dat hij spot met zichzelf en zijn afgetrainde lichaam, maar nader onderzoek zal je laten zien dat het helemaal geen zelfspot is, maar dat hij zichzelf eigenlijk toch gewoon best wel fantastisch vindt. En dat jij daar vervolgens om moet lachen neemt hij dan maar op de koop toe.
Dan is er het meisje dat daar de hele dag achteraan loopt, omdat ze hem eigenlijk wel heel erg leuk vindt. (Ok, laten we er niet omheen draaien: ze is stapelverliefd op hem. Of ze geilt op macht, dat kan natuurlijk ook altijd nog met vrouwen.)
Verder heb je daar de quasi-nonchalante, broeierig sexy surfer, die toezicht houdt bij het zwembad. Dat wil zoveel zeggen als dat hij daar rondloopt met een ernstig reflecterende zonnebril (zo een waar de spiegel van Sneeuwwitje jaloers op zou zijn), zodat hij ongezien alle meisjes kan ‘uitchecken’ zonder dat zij weten waar hij heen kijkt. En zodat hij, innerlijk tevreden glimlachend, kan zien hoe zij hem gapend nastaren als hij weer eens een duik heeft genomen in het zwembad en zijn mannenboblijn nog eens zwoel achterover zwiept alsof hij in een cola light reclame zit.
Wie er ook altijd is: het meisje waar je van denkt dat ze nog niet eens haar bestek op kan tillen zo klein is ze, totdat je haar ochtendgymnastiek ziet geven. Onbedaarlijk energiek en ze heeft een hekel aan iedereen die geen Frans spreekt, want dan kan ze niet lekker doorwerken en ze vindt eigenlijk ook dat je maar de moeite moet nemen om de taal te leren als je ergens naartoe op vakantie gaat. Oh, en ze haat de ouders van dikke kinderen. Om te laten zien dat ze een goed lijf heeft weigert ze het animatieshirt te dragen zoals het bedoeld is, maar rolt het omhoog, zodat je haar aangenaam strakke buikje kunt zien.
En dan zijn er nog wat wormvormige aanhangsels, die er ook bij horen: de twee meisjes die de hele dag de kleine kinderen onder de hoede nemen (ik buig diep voor ze, ik krijg al jeuk als ik er aan denk), en de onzekere jongeman die ook toezicht houdt bij het zwembad, maar altijd het onderspit delft tegenover de leider en de surfer, en die je om die reden dus nooit zonder t-shirt ziet. Hij is eigenlijk het leukst van allemaal, omdat hij zo normaal doet, maar dat merk je niet, omdat je na een week in campingland bent gaan geloven dat iedereen de hele tijd zijn shirt uit moet trekken om erbij te horen en dat je anders een sukkel bent.
Zo ziet zo’n team er ongeveer uit. Overdag doen ze spelletjes bij het zwembad en ‘s avonds doen ze elke keer opnieuw dezelfde infantiele dansjes met een enthousiasme alsof ze het voor de eerste keer doen. Maar nu komt het: dat kan natuurlijk niet. Het is onmogelijk om dat vol te houden. Om iedere dag zo ontzettend blij te zijn. Ik denk dus dat het acteurs zijn. En dat ze precies hebben afgesproken wie welke rol speelt in het team, zodat je een goeie mix hebt van verschillende types. En vooral dit: dat ze hebben leren communiceren onder hun glimlachen door, op een manier die alleen zij zien en verstaan.
Terwijl jij dus naar ze kijkt en de verlegen jongen naast de surfer boy ziet dansen op een zomerhit van vorig jaar hebben zij het over hoe het gisteravond ging met dat ene meisje tijdens het schuimfeest.
Ongeveer zo:
Stap links voor, stap naar achteren.
Verlegen jongen: Zeg, ben jij gisteren nou met die chick met die blauwe ogen gegaan?
Twee keer je arm rechts naar voren zwaaien
Surfer: Welke bedoel je? Die blonde?
Twee keer je arm links naar voren zwaaien
Verlegen jongen: Nee, die met dat bruine haar.
Beide armen twee keer naar voren zwaaien
Surfer: Vergeet je niet te lachen?
Klap voor, klap achter
Verlegen jongen: Lul er nou niet omheen gast. Ja of nee?
Klap voor, klap boven je hoofd
Surfer: Nee. Ik probeerde het wel, maar ze wilde niet.
Klap voor, klap onder je rechterbeen
Verlegen jongen: Wilde ze niet? Goed voor je.
Draai een rondje
Surfer: Houd je kop. Jij mag toch niks proberen, want jij moet doen alsof je te bang bent om tegen haar te praten.
Zwaai met je armen
Verlegen jongen: Vergeet je niet te lachen?
Roep de naam van de camping. Yeah!
Nou ja, zoiets stel ik me erbij voor. En dat de verlegen jongen dus twee maanden droog staat terwijl hij in werkelijkheid, als acteur, een soort god is in Frankrijk, maar dat weten wij niet, want wij zien nou eenmaal niet zoveel Franse films en voorstellingen. Hij spreekt stiekem ook vloeiend Engels, maar moet hier de hele tijd doen alsof hij geen barst verstaat van wat je zegt, en een beetje gebroken Engels terug praten; ongeveer zoals wij Frans spreken. Ik wil daarom iedereen die nog op vakantie gaat vragen of hij of zij die verlegen jongen het wat lastiger wil maken. Gewoon heel erg gaan flirten met hem en heel goed Engels spreken, om te kijken of je hem uit zijn rol krijgt. En nee, dat is niet zielig. Bedenk bij alles wat je doet maar gewoon dat dit eigenlijk de Johnny Depp is van Frankrijk, om jezelf eraan te herinneren tegen wie je het hebt. En als dat allemaal mislukt, nou ja, dan moet je maar gewoon zoenen met die surfer. Want eigenlijk doet hij het hartstikke goed, zeker als je bedenkt dat het maar een stagiair is in het eerste jaar van de toneelschool.
Voorzorgsmaatregelen en eindbazen
Het was warm, en ik moest in mijn auto helemaal naar Den Haag. Nu was dat niet zo erg, want dat doe ik meerdere malen per week, maar het was wel vervelend dat mijn auto aanvoelde als de binnenkant van een hoogoven. Terwijl ik wegreed bedacht ik me dat ik het raampje wel eens open zou kunnen doen, want dan was het wat koeler. Helemaal in Thelma & Louise modus (voordat ze iemand vermoorden) reed ik weg. Niets bijzonders zou je zeggen, maar ik heb ook een dakje dat open kan, en dat zou eigenlijk veel makkelijker zijn: je hebt niet de herrie en de wind in je kop die je wel hebt met zo’n open raampje. Het dakje mag van mij alleen niet open, uit voorzorg. Ik ben namelijk bang dat ik het vergeet dicht te doen en aangezien het hier meer regent dan tijdens de gemiddelde zondvloed vermoed ik dat dat het einde zou betekenen van mijn auto. Ik doe het dakje dus nooit open. Gewoon zodat ik hem niet vergeten kan dicht te doen. Zo tref ik wel meer voorzorgsmaatregelen: watjes om mijn gezicht schoon te maken bijvoorbeeld: ik koop liever meteen twee pakken, voor als de eerste op is en ik vergeet op tijd een nieuw pak te kopen. Lunch? Ik stop het eigenlijk het liefst een dag van tevoren al in mijn tas. Is er iemand jarig? Ik ontvang die melding graag niet op de dag zelf, maar een dag van tevoren. Het enige probleem is dat ik het niet serieus genoeg neem. Verjaardagsmelding? Ik onthoud het echt niet tot de volgende dag. De helft van de keren kom ik er aan het eind van de dag achter en feliciteer dan nog even snel iemand, terwijl ik juist die ene leukerd wilde zijn die er al vroeg bij is om te laten zien dat ik zo’n geïnteresseerd mens ben. Lunch? Ik ben de volgende ochtend echt vergeten dat ik het al in mijn tas had gestopt en stop er dus nog een keer lunch in. Gisteren kocht ik nieuwe watjes. Wat bleek? Niet alleen heb ik nog twee pakken watjes, ik heb ook nog twee pakken met van die nattige doekjes voor luie mensen, een soort vochtig toiletpapier voor je gezicht. Nou ja.
Aangezien er een mazelenuitbraak is lijkt het me goed het nemen van voorzorgsmaatregelen iets serieuzer te gaan nemen. Ik heb daarom inmiddels flinke potten met vitamine A gekocht, om mijn aanstaande blindheid tegen te gaan. Daarnaast ben ik druk bezig mijn huis in te pakken in kunstgras, zodat ik op zal gaan in de omgeving en geen mazel mij weet te vinden. Ik heb ook een sniper gun gekocht, maar dat is eigenlijk meer omdat ik vind dat de buurvrouw altijd te hard praat aan de telefoon. Het punt is: al met al ben ik een echte ‘doomsday prepper’ geworden. Niet alleen omdat ik bang ben om de mazelen te krijgen, maar het is ook gewoon spannend. Vroeger moest je bang zijn als het veertig dagen en veertig nachten ging regenen: ze lachten Noach uit omdat ze het niet geloofden, zoiets ergs. Tegenwoordig zou die arme Noach evengoed weer keihard uitgelachen worden: dit keer niet uit ongeloof, maar omdat de teller bij ons al op 53 staat. Wij hoeven nergens meer bang voor te zijn, we hebben alles al gezien. Laistrygonen die je afslachten en opeten? Misschien niet als zodanig, maar we hebben tv-programma’s waarin mensen vrijwillig elkaars vlees opeten. De toorn van God? Laat ons niet lachen, alsjeblieft. We hebben Patricia Paay zelf gevraagd om in de Playboy te gaan staan. Frankenstein dan? Of Dracula? Welnee, wij hadden Hitler en Mengele en al zijn kornuiten. En laat ons niet beginnen over Stalin en de KGB. We kennen geen angst meer! Wij kijken de dood elke dag in het gezicht en lachen hem uit. Ik heb mezelf als kind laten injecteren met mazelen, zodat ik ze nu te slim af ben. De enige die ik nog moet verslaan ben ik zelf; ik ben mijn eigen eindbaas geworden, en laten we eerlijk zijn: om mij te verslaan heb je niet bepaald een Master Sword nodig. Sterker nog: ik ben al bijna op mijn eind. Gisteren kwam ik erachter dat ik vergeten ben extra vuilniszakken te kopen, en nu is de laatste vol. Uiteraard vergat ik een nieuwe rol te kopen in de supermarkt en nu gooi ik dus al de hele dag spullen in een vuilnisbak zonder zak, om ze er vervolgens weer uit te vissen, want ‘oh ja, er zit geen vuilniszak in.’ Bloedirritant, maar niet bepaald van het niveau kwaadaardigheid waar we als mensheid iets aan zouden hebben. Het is van het niveau ‘autodakje’. Als we weer iets mythisch zouden hebben om voor te vrezen zouden we ons denk ik heel anders gedragen. Niets van die overconsumptie, vreemdelingenhaat of andere uitingen van narcisme en pseudo-superioriteit. Van dat ‘Ooh, kijk mij eens met mijn zestien pakken watjes.’ Gewoon echte angst, bibberend, met zijn allen in een kamertje, omdat De Verschrikking op de loer ligt. Dat we allemaal samen op onze knietjes gaan voor ons bed, om te kijken of er echt niemand onder ligt. We kunnen weer leren zwaardvechten (dat gedoe met bommen moet ook maar eens over zijn, vind ik), en uitgerust met harnassen en helmen de straat op gaan. Probeer dan nog maar eens een pak melk te kopen en er uit voorzorg één extra mee te nemen. Het zou een driedaagse tocht worden waarbij je blij bent dat je onderweg niet wordt afgeslacht door triffids. Je zult er niet aan denken meer te nemen dan je toekomt. Volgens mij hebben we behoefte aan een beetje fantastie. Een nieuwe eindbaas. Iets waar we weer in kunnen geloven zonder het te zien, iets dat we tot leven kunnen wekken met alleen onze gedachten. Ik heb alleen even geen tijd om iets te verzinnen, want ik moet nieuwe vuilniszakken kopen. Iemand anders een idee?
Silence is a girl’s best friend
Lieve lievelingscollega,
Ik heb geen ruggengraat, je had gelijk. Ik ben een slapjanus en een mietje. Ik ben niet gemaakt voor dit werk, ik wil veel liever schrijven. Vorige week vroeg ik me af of iets zo saai kon zijn dat je er dood van gaat. Ik zat met een meneer te praten en ik viel langzaam in slaap, terwijl ik gewoon bleef door knikken en ja zeggen. Om mezelf te vermaken bedacht ik me op hoeveel manieren ik het gesprek een verrassende wending kon laten nemen. Al snel groeide dat spelletje uit in ‘Op hoeveel manieren zou ik jou kunnen neerslaan zonder dat je het aan ziet komen?’ Ik bedacht hoe ik kon opspringen en hem op zijn kop kon timmeren met een schemerlamp. (Dat zou hij nooit verwachten!) Hoe ik kon voorstellen nog een beetje koffie te nemen en er wat schoonmaakmiddel in te stoppen. (Oh, het plezier dat ik zou hebben als hij naar de wc zou rennen!) Hoe ik hem voor kon laten gaan op de trap en hem er dan ‘per ongeluk’ vanaf kon duwen. (Ok, dat is ronduit gemeen; ik ging te ver, ik geef het toe.) Omdat ik mezelf behoorlijk grappig vond begon ik hardop te lachen om mijn eigen waanzin. De man dacht helaas dat ik zijn passie voor wat-het-dan-ook-was deelde, en riep enthousiast ‘Ik kan er de hele dag over doorpraten hoor!’ In mijn oren klonk dat als een dreigement, maar dat zei ik maar niet.
Dat laatste is precies waarom ik je schrijf. Ik zei het niet. Ik zei het weer eens niet. Wat is toch de reden dat het zo verrekte moeilijk is om je bek open te trekken? Waarom zei ik het niet? Ik had hem willen zeggen dat hij een sukkel was. Ik had hem willen vragen wat er in zijn leven gebeurd was dat hij ineens gefascineerd raakte door wat-het-dan-ook-was. Ik had hem willen zeggen dat hij ergens, onderweg, vergeten was waar het allemaal over gaat. Maar elke keer als ik op het punt sta om dat te doen, bedenk ik me dat ik zelf eigenlijk ook helemaal niets weet en niets kan. Ik heb nergens antwoorden op. Ik ben blij dat ik mezelf staande kan houden, maar ik voel me in geen enkele positie om een ander te vertellen wat hij of zij zou moeten doen. Zelfs als het een overduidelijke sukkel is die wakkergeschud dient te worden. Als het beste idee dat je zelf hebt zich strekt tot opspringen en rondzwaaien met een schemerlamp kun je misschien maar beter stil blijven. En dus knikte ik verder, inwendig nog grijnzend om mijn eigen pleziertje.
Zondagavond zag ik het weekoverzicht van het jeugdjournaal. Johan Cruijff heeft weer iets nieuws bedacht: een schoolplein voor kinderen, waar ook werkelijk op gespeeld kan worden, in plaats van dat het alleen maar grijze stoeptegels zijn. Ik vind het geweldig; er zijn spelregels bij en alles. Terwijl ik er naar keek moest ik huilen. Ik kon er niets aan doen, maar ik heb een zwak voor mensen als Cruijff, die hun eigen plan trekken, die zien wat er gebeuren moet en het gewoon doen. De eenvoud waarmee hij verklaart dat dit beter is dan dat je maar weer met je telefoon gaat spelen. Dat hij niet eens een computer heeft of een telefoon. Ik vind hem een held. Soms maak ik dingen zo moeilijk in mijn hoofd, en dan zie ik Johan Cruijff en dan is het ineens heel makkelijk. We zouden die man met zijn passie voor God-weet-wat gewoon weer naar een schoolplein moeten sturen. Net als al die mensen die op vrijdag naar een netwerkborrel gaan, en dan thuis komen en zeggen dat het gezellig was. Al die mensen die vergeten zijn dat ze vroeger astronaut wilden worden, of Anky van Grunsven.
Ik stel voor, lieve lievelingscollega, dat we een Johan Cruijff partij oprichten, zodat mensen kunnen stemmen voor meer voetbalveldjes en schoolpleinen, zodat ze opnieuw leren hoe ze moeten samen spelen in plaats van gedwongen beschuitjefluiten als de server een keer is uitgevallen. Nou ja, ik zou het je willen voorstellen, maar waarschijnlijk zeg ik weer niets.
Gisteren zag ik de twee treurigste mensen die ik ooit heb gezien. Ze zaten op een fiets en hadden een uniform aan waarop stond ‘Toezicht en handhaving’ Waar ze precies op aan het toezien waren of wat ze probeerde te handhaven liet het uniform verder in het midden, maar ik vermoed dat ze geslaagd waren voor de figuurzaagschool en nu een nieuwe uitdaging aangingen. Ze vertelden mij en de hond van mijn ouders (die keurig aan de lijn liep) dat hij niet los mocht rondlopen. Ik zei dat hij dat niet deed, en een van de treurwilgjes zei dat ik niet zo’n grote mond moest hebben. Mijn wenkbrauwen schoten van verbazing rechtstreeks van mijn hoofd af de wijde wereld in, en mijn mond stond open. Maar er kwam geen geluid uit. Ik wilde zeggen dat hij zijn harses moest houden. Dat hij mij en mijn hond niet moest lastig vallen als we probeerden te poepen. Ik wilde vragen hoe vaak hij in aanraking is geweest met bureau HALT dat hij nu dit baantje van ze heeft gekregen. En toch zei ik niets. Niet eens een beledigd kikje of een hooghartige snuif. Gewoon geen geluid. Stilte.
Lieve lievelingscollega, ik wil de hele wereld wakker schudden, maar ik ben geen spreker, ik ben een schrijver. Ik zou willen schreeuwen dat mijn grootste angst is dat ik ook zo eindig: dat ik een carrière krijg gevuld met netwerkborrels, dat niemand ooit verliefd op mij wordt, dat ik eeuwig ontevreden blijf met mijn lichaam. Maar ik ben geen schreeuwer, ik ben een zwijger. Ik ben niet leeg, ik zit vol met ideeën. Ik wil het wel vertellen, ik móet wel. Ooit, een dag, maar voor nu is alleen de stilte mijn publiek.
Kan iemand de wereld stopzetten? Ik wil eraf.
Ik heb een soort bucketlist die ik eigenlijk geen bucketlist wil noemen. Op die lijst stond dat ik dit jaar tienduizend Euro op mijn spaarrekening wilde hebben staan. Dat is gelukt. Nou wil ik niet zeggen dat ik een Omaanse Oliesjeik ben, maar ik voel me nu best wel rijk, en ik had toch wel een klein momentje van glorie toen ik het bedrag op mijn rekening zag staan. Tot ik in het beruchte zwarte gat viel; als je heel lang naar een doel toegewerkt hebt kan dat natuurlijk gebeuren. Ik realiseerde me namelijk dat geld me eigenlijk helemaal niet interesseert: natuurlijk vertegenwoordigt het een bepaalde mate aan vrijheid, maar die vrijheid lijkt evenredig ingeperkt te worden door de arbeid die ik verricht en de tijd die ik daaraan kwijt ben, waardoor de waarde van geld in mijn ogen veel minder is dan het lijkt te zijn in de ogen van de rest van de wereld. Ik doe namelijk liever dingen die ik leuk vind, dan dat ik geld heb.
Het is een gek ding, geld. We hebben het helemaal zelf bedacht en het heeft zijn eigen leven opgebouwd en zwaait nu de scepter over onze miserabele leventjes. Terwijl het eigenlijk helemaal niet bestaat; geld is niet echt, zoals gras of verliefd zijn of koeien. Het heeft geen intrinsieke waarde en voor het grootste deel bestaat het zelfs niet eens fysiek, maar is het alleen maar digitaal geregistreerd ergens. Er zou dus werkelijk helemaal niets gebeuren als we nu ophielden met dit systeem dat wij zelf in stand hebben gebracht. Echt helemaal niets. Er is nog steeds gras, er is nog steeds verliefd zijn, er zijn nog steeds koeien. Dat is de grootste les die ik leerde toen ik druk bezig was mijn niet-bestaande vermogen bij elkaar te hamsteren. En nu zit ik hier met bolle wangen van het geld en dan? Niet verliefd, geen gras, geen koeien. Ik stel dus voor dat we geld afschaffen. Het vereist een kleine paradigma verandering, maar het kan best, en dan zijn we in één keer van al het gezeur af. We kunnen toch gewoon weer kippen met elkaar gaan ruilen? Alleen al omdat je dan een moment krijgt waarop je een van die debielen van Oh Oh Cherso ziet terwijl hij poogt een kip op te vouwen om in zijn portemonnee te stoppen. Maar goed, dat terzijde. Ik ben misschien de enige die niets geeft om geld, dat zou me niet heel erg verbazen. Er zijn wel meer dingen waar ik niet om geef; geld is slechts een voorbeeld. Ik bedoel, als ik dan toch dingen mag opperen om af te schaffen, dan ben ik er ook voor dat we die zelfhulpboeken elimineren met titels als ‘Hoe word ik een rat?’ Terwijl de Europese Unie bezig is vrouwen te ontmoedigen een keuze te maken in het al dan niet geven van borstvoeding mogen mensen nog wel steeds aangespoord worden zich vuil te gedragen naar anderen toe en de misantropische levenshouding te stimuleren. Ik wou maar zeggen: dat mag van mij dus ook stoppen. Geld, carrière, chagrijnig doen; het is niet mijn ding. Ik voel me het grootste deel van de tijd een paria, omdat ik naïef ben, menslievend en vrolijk wil zijn. Ik wil doen waar ik blij van word, waar ik gelukkig van word. Dat vind ik een carrière, maar het voelt sociaal onacceptabel om dat pad te kiezen. En alles alleen maar omdat al die dingen die niet echt zijn zo belangrijk zijn gemaakt; we leven in de wereld van de knaagdieren, waarin rattigheid en hamsterigheid belangrijker is dan menselijkheid. Ik zou wel weer een keertje gewoon lekker verliefd willen zijn. Of lekker op het gras liggen en naar koeien kijken. Echte dingen doen. De ironie is: terwijl ik dit typ vind ik de gedachte aan verliefd zijn al veel leuker dan het ‘echte’ geld dat op mijn bankrekening staat. De dingen die echt bestaan hebben in mijn leven plaats gemaakt voor sociaal acceptabele doelen op mijn bucketlist-die-ik-geen-bucketlist-wil-noemen. En ik weet niet eens waar ik die tienduizend Euro aan moet besteden. Ik heb al zoveel spullen. Het enige zinnige dat ik kan bedenken is een extra kast kopen om al mijn spullen in te stoppen, maar waar koop je een kast van tienduizend Euro? Ik stel me dan een kast voor die net zo groot is als mijn huis. Waar laat je die? En waarom zou je er dan niet gewoon in gaan wonen? En wat heb je eigenlijk aan een kast als huis, terwijl je ook al een huis hebt dat nu dienst doet als kast? Er komen meer vragen dan antwoorden; ik verkeer tegenwoordig in een continue staat van verwarring lijkt het wel. Ik poog al zevenentwintig jaar mee te komen met de wereld en het lukt me nog steeds niet. Als iemand me op school had verteld dat het leven voor grote mensen zo zou zijn, had ik me er nooit voor ingeschreven. Het voelt eerlijk gezegd wel een beetje alsof ik erin geluisd ben. Ik wil niet moeilijk doen hoor, maar ik ben hier denk ik niet geschikt voor. Kan ik me niet laten omscholen tot iets anders? Ik ben er gewoon veel meer één voor het leven als gras of als koe. Of mens, dat lijkt me ook wel wat. In ieder geval geen rat en geen hamster, maar liever iets ‘echts.’ Dus: stop de wereld. Ik wil eraf. Als ik nog opnieuw mag kiezen word ik verliefd, dat lijkt me eigenlijk het leukst. Kan ik dat nog opgeven? Of ben ik nu al te laat?
Welcome home, Hänschen family, welcome home
Iedere dag krijg ik folders. Gespamd word ik. Gestalkt. Ik zou namelijk ieder moment dood neer kunnen vallen, en het is heel belangrijk dat ik me tegen dergelijk onheil verzeker. Althans, dat staat in die folders. Niet dat ik dan niet doodga, maar dan krijgen andere mensen geld. Dat concept snap ik als je kostwinner bent en een familie hebt, maar ik ben alleenstaand. Voor mij is een levensverzekering afsluiten hetzelfde als een prijs uitloven voor de eerste de beste uit mijn familie die een beetje vergif in mijn sla weet te stoppen. Dus, verzekeringsmaatschappij: bedankt, maar nee. Ik heb wel een ander verzoek: ik zou me graag willen laten verzekeren tegen Ty. Ty is die man uit Extreme Home Makeover, die vastgeplakt zit aan een megafoon. Ik ben doodsbang voor hem. Stel je nou eens voor: zit je nietsvermoedend op te bank te mijmeren over je naderende, onverzekerde dood, belt hij ineens aan. Hij schreeuwt in je oor hoe leuk het is dat hij er is, en blijft je steevast ‘Hänschen family’ noemen, ook al ben je alleen en verre van doof. Omdat hij denkt dat je ook infantiel bent verklaart hij met grote zwaaiende armen dat hij een ‘design team’ heeft meegenomen, en een sloopkogel, omdat hij zo’n zin heeft je huis kapot te slaan. Dat doet hij omdat hij het zo nobel vindt dat je katten verzorgt met aids. Dus, of je alsjeblieft nog vier keer voor de camera wil vertellen hoe zwaar je leven is geweest. Ik zie mezelf al snikkend vertellen hoe ik gepest ben op school en hoe erg het leven eigenlijk is voor alle blondines. En dan komt zij binnen. Met die roze helm. ‘Jij houdt van basketbal hè?’ ‘Eeh..Nee.’ ‘Jawel, jij houdt van basketbal. Ik zie het aan je. Ik ga een kamer voor jou bouwen met een basketbalthema.’ Rot op roze kuthelm, ik houd niet van basketbal, wil ik nog zeggen, maar het is al te laat. Ik word een limousine in geramd en weggestuurd naar een ver oord, waar ik niet op vakantie mag, maar de hele tijd, vastgebonden, in een hotelkamer achter een laptop moet zitten. Daarop verschijnen dan beelden van Ty, die zichzelf filmt. Ty die schreeuwt dat mijn huis nu kapot is. Ty die schreeuwt dat er een heleboel mensen zijn die zich ook willen inzetten voor mijn hiv-katten. Ty die zichzelf schreeuwend aftrekt in de resten van wat ooit mijn badkamer was. Ty die nog eens met mijn katten knuffelt, omdat iedereen bang is voor hiv, maar hij niet. Ty die schreeuwt dat hij een geheim project heeft gemaakt van mijn slaapkamer, dus hij gaat niet vertellen wat hij gaat doen. En ik maar zwaaien naar die laptop, want dat doe je als je filmpjes kijkt. Na een heleboel ooh’s en aah’s mag ik dan kijken naar mensen die zwemmen met dolfijnen en dan mag ik naar huis, want er staat al een week een bus voor mijn deur geparkeerd en niemand krijgt hem weg. Daartegen wil ik me verzekeren. En tegen de kans dat ik mijn verbouwde huis inloop, en overal basketballen zie hangen. Dat ze een raceauto maken van mijn bed. Dat ik de komende vijf jaar een foto van Ty boven mijn bank moet hangen, als eerbetoon. En dat ik dagboekvertellingen moet doen in een camera, waarin ik vertel hoe dankbaar ik ben dat hij mijn gehoor heeft verpest en mijn huis aan stukken heeft geslagen ten behoeve van zijn ego-show. Daartegen.
Dus, hier staat het zwart op wit: al red ik honderdduizend weeskinderen van een verdrinkingsdood, hoezeer ik het ook verdien, ik wil het niet. Wat er ook gebeurt, ik wil die imbeciel niet in mijn huis hebben, al maakt hij er een paleis van. Als het moet snijd ik ter plekke mijn katten de keel door, hij komt er niet in. En die roze helm trouwens ook niet, die gaat toch altijd zitten janken. Nou ja, dat laatste kan ik haar niet echt kwalijk nemen; ik zou ook heel hard huilen als ik moest samenwerken met die schreeuwlelijk, maar dat is hier niet het punt. Het punt is, beste verzekeringsmaatschappij: ik hoef geen geld als ik al dood ben. Geef me liever nu geld, zodat ik mijn huis zelf kan verbouwen, en daarmee kan voorkomen dat ik uit het raam spring, omdat die wandelende megafoon voor mijn deur staat. Als een verbouwing te duur is wil ik me ook tevreden stellen met een vals paspoort en een grote zonnebril, zodat ik ongemerkt het land uit kan vluchten indien Ty naar mij op zoek is. Ik ben bereid hier flinke premies voor te betalen; ook voor de inhuur van een arts die ter plaatse komt om euthanasie uit te voeren, mocht ik niet op tijd weg komen. Als het uw voorkeur heeft ben ik akkoord met het inbouwen van een capsule cyaankali in mijn kies, waardoor ik er op een zelf gewenst moment een eind aan kan maken. Maar, wat er ook gebeurt, help mij als het ooit zo ver komt. Ik vrees niet voor de dood, maar voor de eindeloze lijdensweg die mijn leven zou kunnen zijn, mocht ik het pad kruisen met Ty. Red mij, alsjeblieft. Wat er ook gebeurt.
De anti-burn-out, ofwel het spektakel der kwetsbaarheid
Het is pas ochtend als de deurbel al gaat. Even denk ik dat het in mijn droom gebeurt, maar als ik mijn ogen open doe hoor ik de naweeën van de bel nog door mijn huis galmen. Ik besluit maar even niet open te doen, want zoals ik er nu bij loop (wat zeg ik: lig) ben ik echt niet toonbaar. Gisteren was weer een lange avond. Eigenlijk zou ik vrij zijn, maar helaas ging dat niet door. Stop deurbel, stop. Ik trek het kussen over mijn hoofd en probeer verder te slapen. Dan merk ik dat mijn schouders voelen alsof ik de hele nacht een rotsblok tegen een berg op heb geduwd, en mijn kaak alsof ik probeerde tegelijkertijd dat rotsblok door te bijten. Met veel pijn en moeite sleep ik mezelf uit bed, en hijs me in een oude trainingsbroek en een t-shirt. Dan ga ik naar beneden om het pakje dat er al een week ligt maar eens naar de buurvrouw te brengen. Ik weet dat zij degene is die heeft aangebeld; ze was op vakantie en is gisteren teruggekomen. Wanneer ze de deur opent zie ik ook bij haar de vermoeidheid; grote kringen onder haar ogen en een blik die zegt: ‘vraag maar niks, ik heb de energie niet om het uit te leggen.’ Ik vraag niks, maar geef haar het pakketje. Ze zegt nog dat ze op vakantie was, en ik zeg dat ik al zoiets dacht. Als ik de voordeur achter me sluit kijk ik omhoog. Mijn trap is de Mount Everest, ik weet het zeker. Ik overweeg nog even een tent op te zetten en te overnachten op de zesde trede, maar het is zo smal en gevaarlijk dat ik toch maar in één keer door klim naar boven. Jongens, ik kan niet meer. Ik ben moe, ik ben kapot, ik ben op. Alles ziet eruit als een uitdaging en alles is teveel moeite. Mijn buurvrouw heeft vorig jaar een burn-out gehad, mijn collega heeft er nu één, wat ongeveer de reden is dat ik nu lichtelijk overwerkt ben. Deze week spreek ik twee vriendinnen op de bruiloft van mijn zus, en kom erachter dat ook zij te kampen hebben met die ellende. Een steeds groter aantal jonge mensen schijnt last te hebben van een burn-out. Nu heeft dat natuurlijk bij iedereen andere oorzaken, maar ik vind het op zijn zachtst gezegd frappant. In de buitenwereld wordt de burn-out afgeschilderd als een kwaadaardig monster dat de kop ingedrukt moet worden. Voor kwetsbaarheid geen tijd. Kwetsbaarheid is voor mensen die figuurzagen, bij de jostiband zitten en mensen die alleen hun hoofd kunnen bewegen. De rest van ons dient standvastig te blijven staan in weer en wind. Spaanse katholieken hebben het goed gezien; er moeten meer exorcisten opgeleid worden. Immers, de duivel bestaat en hij heet burn-out. Uitdrijven die handel. Er moet tenslotte gewerkt worden. En je vrienden hebben je ook al veel te lang niet gezien. Hoe kan het eigenlijk dat je nog geen relatie hebt? Belachelijk, ga er eens op uit! Als straks die duivel uit je lichaam is gaat het vast allemaal veel beter. Dan kun je lekker kinderen gaan baren en daarnaast gaan werken. Oh, pas op, verstop je! Daar komt Jet Bussemaker. Straks ziet ze dat je met je hoge opleiding niet fulltime aan het werk bent.
Zeker in de afgelopen periode, waarin de (ja, je voelt hem al, hier komt ‘ie:) crisis hoogtij viert, hebben jongeren te kampen met een ‘peer-pressure’ die niet te harden is. De werkgever heeft de macht, want je hebt een tijdelijk contract. Dus hard werken en alles doen wat je gevraagd wordt, want om je heen worden mensen ontslagen. Diensten van elf, twaalf uur? Eerder regel dan uitzondering. Je vrienden zien wordt een ingeplande verplichting, nieuwe mensen ontmoeten lukt al helemaal niet. Op Facebook zien we onze sociale omgeving meer succes hebben dan wijzelf; zij hebben wel tijd voor al dat harde werken, een relatie en veel vrienden. Dat is niet waar, maar weten wij veel. Ikzelf zet ook alleen maar mijn kekke plaatjes op internet. Wat is er gebeurd? Wanneer werd werken en succes belangrijker dan ministekken, paardje spelen en blikkie trappen? Het enige dat ik tegenwoordig nog ministek is een zieke illusie van succes die van een afstand heel wat lijkt, maar dichterbij het meest wegheeft van een psychopathisch paard. En de rest van de wereld doet hetzelfde. Aangezien je in ieder veld een pionier nodig hebt, laat ik dan hier de eerste zijn.
Ik stop ermee. De burn-out is niet de duivel, het is de manier waarop ik word ‘geacht’ mijn leven in te richten. Ik heb helemaal geen zin in succes. Ik hoef geen midden-management, ik wil andere dingen doen. Ik heb helemaal geen zin om alles van iedereen leuk te vinden, om de hele dag gebeld en gewhatsappt te worden door mijn werk. Ik wil niet dat het mijn-vrienden-zien voelt als een verplichting, omdat ik er eigenlijk geen tijd voor heb. Ik wil weten dat mijn telefoon uitzetten niet wordt afgestraft met het niet-verlengen van mijn contract. Dus, hierbij: dan maar geen contractverlenging. Dan maar geen succes in de ogen van de rest van de wereld. Ik ga hier eens even een lekker potje ‘kwetsbaar’ zitten zijn. Zo. En dat je maar weet dat ik onder geen enkel beding naar huis ga met een burn-out.
Wie komt er vanmiddag bij mij thuis ministekken? Ik zorg voor bier, wijn en versnaperingen. Je mag ongegeneerd hard meezingen met alle muziek, en na afloop kunnen we buiten blikkie trappen in de regen totdat we honger hebben en naar de snackbar gaan.
Doktertje spelen
Gisteren was ik even een chirurg. Het duurde niet zo lang helaas, maar ik vond het prachtig. Ik had een paar potjes inkt gekocht om mijn cartridge zelf, handmatig bij te vullen. Nu weet ik dat ik nogal overmoedig kan zijn als het gaat om het inschatten van mijn vaardigheden met dingen die ik nog nooit gedaan heb, dus ik had me goed voorbereid. Al voor de aanschaf van de potjes had ik een instructiefilmpje bekeken over hoe je dat bijvullen dan doet. Het zag er erg makkelijk uit, en ik heb het filmpje zelfs helemaal af gekeken. (Ik weet niet hoe dat bij u is, maar ik haak meestal af als een instructiefilmpje langer dan drie minuten duurt.) Wat mij betreft stond niets mij in de weg om op een veel leukere en goedkopere manier de inkt in mijn printer te vernieuwen. De bestelling werd bezorgd ik was enorm in mijn spreekwoordelijke nopjes toen ik zag dat de potjes werden geleverd met injectienaald, rubberen handschoentjes en een operatieschema. Mijn vingers begonnen direct te jeuken, maar, zo sprak ik mezelf streng toe, ‘je gaat dit eerst goed voorbereiden, Winnie.’ Ik zorgde dus voor een stuk aluminiumfolie als ondergrond (inkt lekt immers door papier heen, zo bedacht ik heel slim), deed een operatiejas aan (mijn keukenschort, dat nog half onder zat met deeg van mijn laatste fiasco waarin ik even dacht dat ik kon koken) en ik trok de handschoenen over mijn handen. De naalden werden vakkundig geprepareerd door dokter Winnie. Toen de patiënten. Het operatieschema vertelde me dat ik de sticker op de bovenkant van de cartridge moest verwijderen. Ik begon te pulken, en een klein stukje van de sticker kwam los. De rest bleef zitten waar het was, want zo gaat dat met stickers waarvan je graag wil dat ze loskomen. Na veel gepeuter had ik eindelijk het gaatje onder de sticker vrij gemaakt. Plotseling las ik dat ik het gaatje zou moeten vergroten, omdat de injectienaald anders niet zou passen. Aha! Ik was dus toch weer iets te voortvarend geweest. Om heel eerlijk te zijn had ik ook niet anders verwacht. Ik verliet de operatiekamer en kwam terug met een priem. Met wat druk probeerde ik het gaatje te vergroten, maar helaas ben ik heel slap; als je mensenkracht kunt vergelijken met paardenkracht ben ik één Shetlandpony, en dan druk ik me nog sterk uit. Ik moest dus gaan staan en met mijn hele gewicht de priem naar beneden duwen om het gaatje wat te kunnen vergroten. In gedachten zag ik al voor me hoe de cartridge onder mij wegschoot, of kapot sprong omdat ik teveel kracht had gezet, maar niets van dat alles. Na enig duwwerk paste de injectienaald in de cartridge en kon het echte werk beginnen. ‘Vul de cartridge met maximaal 2 ml inkt per kleur,’ las ik hardop. Van binnen begon ik te glimjuichen: nu mocht ik eindelijk gaan opereren! U begrijpt het al; vanaf hier ging het bergafwaarts. De zwarte cartridge vulde ik, en hij liep spontaan weer leeg aan de onderkant. De folie die ik zo slim had neergelegd zorgde voor een glad oppervlak en een goede geleiding, zodat het lekker overal heen kon lopen. Een beetje deppen met keukenpapier dan? Nee, dat was op. Met een laatste restje wc-papier ruimde ik de inkt op, en snel stopte ik de zwarte cartridge terug in de printer. Een nieuwe poging met de kleurencartridge ging niet veel beter; bij het blauwe gaatje kwam de inkt er aan de bovenkant weer uit, met allemaal luchtbelletjes, wat me het idee gaf dat ik toch niet helemaal lekker bezig was. Het uitgeboorde gaatje voor rood was net niet groot genoeg, waardoor de injectienaald vast kwam te zitten en ik die er met veel geweld uit moest trekken. Toen hij losschoot, schoot ook de inkt overal heen. Mijn gezicht zat onder, en gelukkig had ik ook vlekken op mijn broek. Na het opruimen en schoonmaken van de rotzooi probeerde ik maar eens een testpagina af te drukken. U weet wel, zo’n pagina waar balkjes op gedrukt worden in allemaal verschillende kleuren. Ieder balkje op deze pagina was roze, met ergens een gele streep die in het midden onderbroken was. Volgens mij was dat niet de bedoeling. Ik las dat de luchtbelletjes bij het blauwe compartiment er op konden wijzen dat er lucht in de spons zat (spons? Zit er een spons in een cartridge? Ja, dus.) Vul een lege spuit met lucht en duw de lucht in de cartridge om hem onder druk te zetten en de inkt naar beneden te duwen. En jawel hoor, de blauwe inkt kwam aan de onderkant tevoorschijn. Fijn. Ik besloot nog eens een printje te maken als ik terugkwam van de wc. Toen pas kwam ik erachter dat ik alle wc-papier had opgemaakt met het opruimen van de rommel. Om dat nou te gaan hergebruiken en door het leven te gaan met een rode poes leek me ook weer niets, dus ik ging maar eens op zoek naar zakdoekjes. Uiteraard had ik alleen zakdoekjes met menthol, maar dat is altijd nog minder erg dan rode inkt.
Terwijl ik neerplofte op het toilet verbaasde ik mijzelf door mijn gebrek aan chagrijn: ik heb wederom iets ontdekt wat ik niet kan, maar wel iets waarbij ik me als een kind zo blij voelde. Er is tot op heden nog steeds niets op de testpagina gekomen dan roze en geel, maar als ik een Word-document maak komen alle kleuren er wel goed uit; klaarblijkelijk heb ik toch iets goed gedaan. De potjes bevatten genoeg inkt om minimaal acht keer bij te kunnen vullen, dus de volgende keer dat ik dit ga doen zal ik jullie allemaal uitnodigen (met mondkapjes, handschoenen en alles) om de hele operatie van begin tot eind live mee te kunnen maken. U kunt zich opgeven door hiernaast uw e-mailadres in te voeren. Ik weet niet hoe het met u zit, maar ik heb er nu al zin in.
Over schuldgevoelens en dat je soms een drievoudige moord wil plegen
Treurig is het, en ik ben toch echt geen radicale feminist, maar het is gewoon treurig. U zult mij niet aantreffen met een bord in mijn handen om de minister op te roepen tampons vanuit het basispakket te laten vergoeden. Noch zal ik proberen mijn fictieve man te laten stofzuigen in ons fictieve huis. Evenzogoed zijn er de laatste tijd steeds meer discussies over zaken die in mijn jeugd volgens mij redelijk algemeen goed waren. Vanmorgen lees ik in Trouw dat Jet Bussemaker, minister van OCW, vindt dat vrouwen zich meer zorgen moeten maken over het geld dat de overheid in ze heeft gestopt dan over hun gezin. Wat zeg ik, zorgen maken? Nee, ze zouden zich regelrecht schuldig moeten voelen. Nu wil ik niet klinken als een frigide lesbienne, want dat ben ik geen van beide, maar ik word hier gewoon een beetje pissig van.
De laatste jaren is de post van OCW getroffen door een vloedgolf (nee, geen tsunami, ik zeg lekker gewoon vloedgolf) aan stupiditeit. Eerst was daar Halbe Zeilstra, die dacht dat alle bezuinigingen op cultuur wel binnen twee maanden opgevangen konden worden door mecenaat. Toen ik hem een brief stuurde om te vragen of hij dan mijn mecenas wilde worden, antwoordde één van zijn discipelen dat hij daar toch zeker niet aan kon beginnen. Ik had ook niet anders verwacht, maar toch. En nu is daar Jet Bussemaker. Jet Bussemaker is een vrouw, althans dat dacht ik. Een vrouw, die vindt dat vrouwen iedere dag voor het slapen gaan voor hun bed moeten gaan zitten en hun handjes moeten vouwen om het ‘Onze Overheid’ te zeggen. Haar redenatie achter dit circus is dat slechts 48 procent van de vrouwen financieel onafhankelijk is, terwijl één op de drie huwelijken strandt en dan worden die vrouwen arm. En er zijn teveel vrouwen hoogopgeleid, die na het huwelijk met bijbehorende buggy terugvallen in een parttime (wat uit haar mond de bijsmaak heeft van een drievoudige moord) baan. Hoe durven die vrouwen! Hoe kunnen ze zich zo laten afglijden? Graag zou de minister het onderwerp ‘vrouwenemancipatie’ weer terugzetten op de politieke agenda. Ik zou op mijn beurt de minister graag willen vragen waarom zij zegt dat vrouwen zich schuldig moeten voelen, dat vrouwen teren op hun man en dat vrouwen kennelijk allemaal in een fulltime baan zouden moeten verkeren, totdat de minister anders zegt. Waarom worden vrouwen en mannen nog steeds niet als gelijken behandeld? Waarom moeten vrouwen nog steeds dankbaar zijn dat ze een opleiding mogen genieten? Vrouwen en mannen zijn gelijk. Punt. Als een hoogopgeleide vrouw en een hoogopgeleide man er samen voor kiezen een kind te krijgen en één van beide partners gaat vervolgens minder werken, waarom mogen we er dan niet vanuit gaan dat zij dit in goed overleg besloten hebben, en dat de vrouw in dit geval degene is die de drievoudige moord gaat plegen?
Laat ik voor de duidelijkheid nog even zeggen dat ik het in essentie met de minister eens ben, maar dat is omdat ik mezelf niet zou kunnen voorstellen dat ik mijn werk op zou geven, want dat vind ik veel te leuk. Maar wil dat zeggen dat alle andere mensen (geen vrouwen, mensen!) daar net zo over denken? Nee. Ik zou ontzettend graag eens horen dat het niet gaat over homo’s en hetero’s, of over mannen en vrouwen, over allochtonen en autochtonen, maar gewoon over mensen. Mensen die samen besluiten dat één van beide minder gaat werken. Mensen die toevallig van hetzelfde geslacht zijn en willen trouwen. Mensen die toevallig niet in Nederland geboren zijn, maar hier wel wonen. Waarom gaat het nooit over mensen?
De minister zegt dat het thema emancipatie soms niet meer als relevant wordt beschouwd, maar dat dat het wel degelijk is. De feiten die hierbij genoemd worden zijn dat vrouwen het meest vertegenwoordigd zijn op universiteiten en dat een groot aantal vrouwen promoveert, en het derhalve niet de bedoeling is dat ze hun minder intelligente man aan het werk zetten en zelf thuis gaan zitten ‘niksen’. Klinklare onzin als je het mij vraagt. Sowieso weet iedere intelligente vrouw dat dat de essentie is van delegeren; je zet een ander aan het werk en plukt daar zelf de vruchten van. Ziedaar dat toch 52 procent van de vrouwen een eigen onderneming leidt en daar de vruchten van plukt. Ja, en die scheiding, die hoort bij het ondernemersrisico. Faillissementen zijn in deze crisis nu eenmaal aan de orde van de dag.
De basis van waaruit de minister vertrekt is verkeerd. De minister verpakt een financieel praatje nu in een cadeaupapiertje van emancipatie. Uiteindelijk wil ze natuurlijk gewoon dat de overheidsgelden die zijn geïnvesteerd terugkomen via belastinggeld. En dat kan alleen als de vrouwen die de opleidingen hebben genoten ook aan het werk blijven, het liefst fulltime. De ultieme gelijkheid die we hebben in dit land is nog lang niet tot iedereen doorgedrongen. Als er meer vrouwen dan mannen promoveren is het kennelijk nog steeds nodig dit te vermelden. Als één van beide minder gaat werken, en het is toevallig de vrouw, is dat een onderwerp van emancipatie. Als het de man zou zijn, heeft de vrouw het goed voor elkaar, en heeft ze het maar getroffen met zo’n man. Dat is waar ik tegen wil ageren. Ik sta erop als gelijke behandeld te worden. Als ik besluit minder te gaan werken, is dat mijn keuze. Een keuze die behoort tot de vrijheid die ik heb als mens in Nederland. Als er al sprake moet zijn van een schuldgevoel hoeft dat niet teruggespeeld te worden op de vrouw. Dan mag dat teruggespeeld worden op beide partners. Alleen zo, op basis van die gelijkheid zal ik vanavond met mijn fictieve man op mijn knieën voor mijn bed gaan zitten, en de Overheid nog eens bedanken. ‘Want van U is het Koninkrijk, en de kracht, en de heerlijkheid, tot in de eeuwigheid. Amen.’
Bent u Hermann Göring? Doe hier de test.
Ik houd van mijn man. Ik voelde me als een bakvis toen ik hem de eerste keer ontmoette, ondanks mijn bijna veertig jaren. Mijn dochter..Wat zeg ik? Onze dochter is het grootste geschenk dat ik ooit heb gehad. Ik heb geen spijt dat ik mijn leven als actrice heb opgegeven voor dit huwelijk. Mijn vrienden begrijpen het niet. ‘Uitgerekend jij, Emmy!’, zeggen ze. Maar echte vrienden steunen je, ook als ze het niet met je eens zijn. Veel van mijn vrienden uit dat theatermilieu zijn Joods; ik probeer ze te helpen waar ik kan. Mijn man heeft geprotesteerd tegen de maatregelen die Joden weren uit het bedrijfsleven, tegen de afschaffing van huurbescherming voor Joden en hij heeft gezorgd dat de emigratie van Joden uit nazi Duitsland werd ondersteund, alhoewel dat nog vóór het uitbreken van de oorlog was. Wij hebben het goed, ondanks het geweld. Gezien de positie van mijn man kan ik me permitteren mijn vrienden te helpen; zorgen dat ze niet mee hoeven op transport, of ik help ze vluchten naar het buitenland. Mijn man helpt mij op zijn beurt weer. Ik weet zeker dat hij altijd alles zal doen om me gelukkig te maken. Als mijn invloed stopt geeft hij de opdracht mijn vrienden met rust te laten. Het is wel eens misgegaan. Ik wilde vrienden helpen, en wij dachten dat we dat we ervoor gezorgd hadden dat ze niet gedeporteerd zouden worden. Niets bleek minder waar. De hele operatie was mislukt. Mijn Hermann was woedend. ‘Die man heeft het me nog zo beloofd!’, riep hij. Ik was verdrietig, maar het leven gaat door. We geven nog steeds feesten, en ik ontvang nog steeds mijn vrienden thuis. Soms belt Hermann me op: ‘Is één van jouw Joodse vrienden er?’ Dan komen er andere partijfunctionarissen en die mogen natuurlijk niet weten dat ik Joden thuis ontvang. Het gaat eigenlijk altijd goed. Ik doe wat ik kan. Hij doet wat hij kan. Ik weet zeker dat hij niets te maken heeft met de Endlösung der Judenfrage, zoiets zou mijn man nooit doen. Dat weet ik zeker.
Dit is het verhaal vanuit het perspectief van Emmy Göring, getrouwd met Hermann Göring, de tweede man na Hitler. Sinds enige tijd repeteer ik voor een voorstelling over haar leven, en over dat van Magda Goebbels, Eva Braun en Leni Riefenstahl. Ik begon eraan met de gedachte dat het onderwerp interessant was, en dat het me boeiend leek om dit verhaal te vertellen. Dat had ik onderschat; bij het schrijven van de teksten voor Emmy ben ik gestuit op het feit dat ik als actrice niet alleen onderzoek doe naar haar rol, maar er ook voor moet zorgen dat ik me kan inleven in haar verhaal. Dat is eigenlijk best wel gelukt, en dat vind ik een beetje eng. Het doet me er namelijk aan denken dat het eigenlijk allemaal ieder moment nog een keer kan gebeuren. Hoe meer ik me in haar verdiep, hoe meer ik me realiseer dat zij gewoon een mens was en eigenlijk niets kwaads in de zin had, maar gewoon heel veel van haar man hield. Ze wist best wel wat er aan de gang was, ze heeft een paar Joodse vrienden gered, maar er was geen haar op haar hoofd die eraan dacht om publiekelijk standpunt in te nemen tegen de nazi’s, of haar liefde voor Hermann Göring op te offeren. In haar ogen waren het de nazi’s die het deden, maar niet Hermann. Die kon zoiets niet doen. En Hermann hield op zijn beurt net zo veel van haar. Menselijk hè? Hij kon liefhebben. En wat nog erger is: Hermann Göring was niet eens een overtuigd nazi. Ieder onderzoek over hem en zijn leven duidt erop dat hij niets had tegen Joden, zelfs nog licht geprotesteerd heeft tegen hun vervolging, maar verder gewoon een enorme opportunist en een machtswellusteling was, die niets schuwde om aan de top te komen.
En dat is dus precies wat ik zo benauwend vind. Zijn we niet allemaal wel eens verblind geweest door liefde? Hebben we niet allemaal wel eens iets zo graag gewild dat we alles opzij wilden zetten om het te behalen? Kun je verliefd worden op iemand die er politiek gezien andere ideeën op nahoudt dan jij? En wat als die persoon aan de macht komt? En wat als je er ineens middenin zit en het je leven gaat kosten als je te hard gaat protesteren? Dat gevaar is veel groter dan ik dacht. Het is heel reëel, en het staat eigenlijk steeds op het punt nog een keer te gebeuren, tenzij we er voor waken. We ons blijven afvragen wat wij zouden doen, zodat we bewust blijven van de dunne lijn tussen vrijheid van meningsuiting en misdaden tegen de mensheid. Het zit in het uiten van haat tegen Moslims. Het zit in het bespotten van homo’s en lesbo’s. Het zit in alles waar je misschien nu geen werkelijk kwaad in ziet, maar wat met een kleine duw de rand over slaat naar iets dat veel erger is. Denk hier eens aan, vanavond om acht uur: de nazi’s waren geen monsters. Het waren mensen. En in hun menselijkheid waren ze toch in staat deze dingen te doen. En jij bent ook een mens, met al diezelfde facetten in je. En onthoud dat, zodat je bij alles wat je doet zeker weet dat jij er nooit middenin zult zitten, omdat je het nooit zover zult laten komen.
De alternatieve kroning, en waarom je drie vingers in de lucht moet steken.
De kroning van Willem-Alexander doet nogal wat stof opwaaien. Allereerst al de aankondiging en toen de drie vreselijk lange maanden waarin we ons moesten voorbereiden op het grote evenement op de dag waarvan we allemaal wisten dat die zou komen. En toen was er dat liedje. Daar ga ik niet eens iets over zeggen, behalve dat ik in tijden niet zo heb gelachen. En toen was er het tijdsschema van de kroning. Het komt er in het kort op neer dat onze nieuwe koning in een ceremonie de kroon krijgt van zijn moeder, en daarna zijn er een heleboel toespraken en feestjes. Vroeger wist ik niet beter dan dat prinsen en prinsessen eerst allemaal moeilijkheden moesten overkomen voordat ze eindelijk nog lang en gelukkig zouden leven. Helaas is de hele functie van kroonprins en koning uitgehold. Van alle officiële functies die de koning of koningin bekleedt zijn alleen nog de ceremoniële taken over. Dus geen drakengevechten meer, geen gelaarsde katers of Repelsteeltjes. En dat vind ik jammer. Ik houd van het sprookjesachtige van het koningshuis. Ik stel dus voor dat we dat schema wat er nu ligt de deur uit gooien en voorafgaand aan de kroning onze prins Willem-Alexander nog blootstellen aan een aantal hindernissen die hij zal moeten overkomen om de kroon te mogen dragen. Zoals het een echte sprookjesprins betaamt dus. In dit geval lijkt het me het meest gepast als we koningin Beatrix opsluiten in de Martinitoren. Zij kan alleen maar vrijkomen indien Willem-Alexander de kroon uit de magische kist weet te krijgen. Het probleem is dat de kist bewaakt wordt door een Sfinx en Willem-Alexander moet van haar een heel moeilijk dilemma over watermanagement van de Nijl oplossen. Maar voordat hij daar is begint natuurlijk nog de lange tocht vanuit Amsterdam naar Groningen, en op die weg zal de prins leren hoe hij de grote slechterik van het spel moet verslaan: Erik Noomen. Ik denk dat we ons Erik moeten voorstellen als een soort eindbaas die overal kan verschijnen en als grote wapen een magische pen en fototoestel heeft. Alleen hij weet het antwoord op het raadsel van de Sfinx, en de prins moet hem dus zien te verslaan. Gelukkig zijn treft de prins op zijn tocht allerlei vreemde figuren zoals Vrouw Stamppot, het dappere ipodje en Ali Baba en de veertig rappers, die hem bijstaan op zijn queeste. Allemaal vertellen ze hem iets over drie vingers, wat Willem-Alexander in eerste instantie niet begrijpt. Maar zoals hij in de loop der jaren is klaargestoomd voor zijn functie als koning, leert hij ook de betekenis van dit symbool gaandeweg. De drie vingers staan namelijk voor de driekracht die in het magische Holland alles bijeen houdt. Alleen de rechtmatige eigenaar van de driekracht kan de drie vingers in de lucht steken en zal koning worden en het kwaad verslaan, zo voorspelde ooit het Orakel van Winschoten. Echter, een overmoedige dwaas heeft het eerder al geprobeerd en bij zijn poging is de driekracht uiteengevallen in drie losse elementen: verbroedering, eenvoud en macht. De elementen zijn verdeeld over de drie uitverkorenen. De driekracht van macht is bij Mark Rutte terechtgekomen, maar zonder verbroedering en eenvoud lukt het hem niet het land te maken tot de grote natie die het zou kunnen zijn. De driekracht van verbroedering kwam bij John Ewbank, maar zonder de elementen van macht en eenvoud lukt het hem niet het land te verenigen. Het laatste element is natuurlijk bij Willem-Alexander terecht gekomen: eenvoud. En het zal juist die eenvoud zijn die hem er doorheen slaat, want in zijn nederigheid ziet de prins niet de gevaren die voor hem liggen, maar alleen maar datgene wat hem te doen staat. En juist dat zal hem maken tot de rechtmatige eigenaar van de driekracht. En op het moment van de confrontatie zullen wij allemaal toekijken, terwijl de magische pen van Erik drie vingers van de hand van Willem-Alexander slaat, zoals het Orakel van Winschoten lang geleden al had voorspeld. De vingers vliegen door de lucht, en terwijl Erik ernaar kijkt realiseert hij zich dat hij zijn eigen graf heeft gegraven. De drie vingers in de lucht. Zij zullen zijn ondergang worden, zoals de voorspelling al zei. Zijn pen spat uiteen en zijn fotocamera valt kapot op de grond. Terwijl zijn lichaam nog even na schokt loopt Willem-Alexander op hem af en in zijn laatste adem vertelt Erik het geheim om de Sfinx te kunnen passeren en toegang te krijgen tot de kist en de kroon. De prins haalt de kroon uit de kist en zet hem op. En dan marcheert hij dapper naar de Martinitoren toe, om zijn moeder te redden. En overal staan mensen met drie vingers in de lucht als eerbetoon aan het offer dat de prins maakte. De verbroedering is daar, de eenvoud was er al, en op het moment dat de wachters de deuren naar de Martinitoren openen is daar ook de macht. De driekracht is compleet en koning Willem-Alexander is de nieuwe monarch van Nederland.
Ik wil niet veel zeggen, maar dat klinkt toch een stuk leuker dan 10.00u-10.30u abdicatie, 10.30u-10.50u toespraak, 14.00u-15.30u inhuldiging?
Is het een vogel? Is het een vliegtuig?
Lieve Linda,
Al jaren bewonder ik je van een afstand, en vraag ik me af hoe het toch komt dat jij zo succesvol bent en ik niet. We zijn namelijk best wel hetzelfde; we hebben allebei blond haar, houden niet van de sportschool en kunnen vreselijk de slappe lach krijgen. En je bent dan wel iets ouder dan ik, maar zelfs op mijn leeftijd had jij er al een hele carrière opzitten, terwijl ik nog niet eens het idee heb dat ik begonnen ben. Maar afgelopen week zag ik ineens het licht. Ineens begreep ik waarom jij zo onverslaanbaar goed bent, en ik niet. Ik voerde een zeer diepzinnig gesprek over superhelden met een vriend van mij, en we hadden het over Superman. Over hoe hij té perfect is; een soort Arie Boomsma van de superhelden. Zo gepolijst dat het eigenlijk niet kan, maar dat het dan toch zo blijkt te zijn. Jij bent Superman, Linda. Jij bent de held bij wie altijd alles lukt, en die dan zo bescheiden is dat je ook nog de sympathie hebt van heel Nederland. ‘Is het een vogel? Is het een vliegtuig? Nee, het is Linda de Mol!’ Begrijp je? Moet er iets gepresenteerd worden? Bel Linda! Moet er een nieuwe serie komen? Bel Linda! Een succesvol tijdschrift? Linda. Ik denk ook eigenlijk dat je niet hier geboren bent maar op Krypton en dat je stiekem getrouwd bent met Lois Lane. En dat iedere stagiair op de studiovloer zich verbaast over die telefooncel die in de hoek staat, niet wetend wat dat ding daar moet. Maar nu weet ik je geheim, Linda. Je hoeft je geen zorgen te maken, ik zal het niet verklappen. Ik maak me meer druk over de consequenties van deze ontdekking voor mijzelf. Want er is maar één Superman. En als jij Superman bent, wie ben ik dan? Eigenlijk is er maar één die overblijft als je het wel beschouwt: ik ben Supergosse. Supergosse was een superheld uit lesboekjes Frans op de middelbare school. Hij zag er precies zo uit als Superman. Hij had een superheldenpak aan en op de voorkant stond hij net zo heldhaftig afgebeeld als de echte Superman. In alles dacht je dat hij een held was waar serieus rekening mee gehouden diende te worden. Maar als je dan het boekje opensloeg zag je dat Supergosse eigenlijk nooit iets heldhaftigs deed. Hij deed alleen maar dingen die je kunt doen als je een jaar Frans hebt gehad. Superman maakt korte metten met de grootste criminelen. Supergosse haalde baguettes bij de bakker en ging lekker naar de bioscoop. Als de stad in brand stond was Supergosse op het station bezig in belabberd Frans een treinkaartje te kopen om snel naar de andere kant van het land te kunnen reizen. Die held ben ik. De meest banale van allemaal. ‘Is het een vogel? Is het een vliegtuig? Oh nee, laat maar, het is Supergosse.’ Mijn hindernissen liggen in het uitzoeken van de route naar het Place du l’horloge, terwijl jij met twee vingers in je neus Duitsland verovert en er nog even een tijdschrift over maakt ook. Terwijl ik net geleerd heb om hulp te vragen als mijn tent in brand staat (Vous pouvez m’aider? J’ai un problème.) heb jij de hele camping al geblust. En dat is irritant. Niet omdat ik jou stom vind, maar omdat het mij niet lukt. Ik wil het namelijk ook. Ik wil het leren van je. Ik mag dit pak alleen maar dragen omdat ik geleerd heb in het Frans te zeggen dat ik vanavond een feestje heb van mijn tante. Dat zeiden ze er niet bij toen ik het uitzocht. Ik wil het dragen omdat ik een echte held ben, een zakenvrouw, een buurmeisje, zangeres, actrice, schrijver en concept ontwikkelaar. Een echte Arie-Boomsma-achtige Linda de Mol superheld. Dus, Linda, heb je nog wat van die stof over, zodat ik een nieuw pakje kan maken? Of een oude telefooncel (je zult er inmiddels al wel een aantal versleten hebben), waarin ik het omkleden kan oefenen? Of als dat te ver gaat, kan ik ook doen alsof ik je geheim niet weet en gewoon jouw pupil worden. Of mijn column schrijven voor jouw blad, zodat ik heel misschien, af en toe eens een blik over je schouder kan werpen en kijken hoe jij de dingen doet. Want ik wil het zo graag leren, Linda. Ik probeer mijn eigen stichting op te richten en zelfs dat vind ik al een enorme opgave. Laat staan dat het ooit een succes zou worden. Ik word aan alle kanten overweldigd door mijn gebrek aan geld, tijd en kunde. En jij hebt het allemaal. En je hebt het allemaal zelf bijeen gebracht, zoals het een echte self-made woman betaamt. Dus mocht je ooit een gaatje hebben in je agenda, dan kun je mij altijd bellen. En ik zal er zijn, en luisteren naar het verhaal over hoe het jou allemaal is gelukt en proberen het allemaal na te doen. Op mijn eigen Supergosse-achtige manier welteverstaan. We kunnen tenslotte niet allemaal Arie Boomsma heten.
Voor alle hamsters
Ik zou willen dat ik dom was.
Dan zou ik willen ruilen,
en mijn leven lang gaan huilen,
Maar blij zijn omdat jij nu mij was.
Ik zou willen dat ik al oud was.
Dan zou ik willen ruilen,
En mijn leven lang gaan huilen,
Zodat jij mijn leven kon leiden,
en ik het jouwe tot ik dood was.
Mijn opa zong het eerste couplet voor de hamster. En ik het tweede. De hamster was van mijn opa, maar ik ging voor hem zorgen en we vonden het allebei heel zielig dat hij in een kooitje zat. Ik was de hele tijd maar bezig om zijn poepjes op te ruimen en het hok groter te maken. De hamster leek het niet veel te interesseren; hij liep ondertussen overal doorheen. Ik probeerde hem nog uit te leggen dat hij even moest wachten totdat ik de hele kamer met zaagsel had bedekt, zodat hij een heel groot kooitje had. Ik vond het nog steeds zielig, maar dan kon hij in ieder geval iets meer rondlopen dan nu. De hamster luisterde helemaal niet naar mij. Vreemd, want ik had nog wel zo’n mooi liedje voor hem gezongen. Ik wilde hem uitleggen dat ik de snoeren van de lampen nog weg moest werken, want daar kon hij over struikelen, maar hij wandelde gewoon verder. Ik probeerde hem op te pakken, maar hij was te snel. Ik moest een beetje huilen, want die arme hamster zou nooit begrijpen dat ik het goed met hem voor had. Zo gaat dat met mensen en dieren. We hebben ze al zo vaak zo slecht behandeld dat ze gewoon niet meer luisteren, want meestal zijn het toch allemaal leugens. En nu was de hamster al verder gerend, en liep door het hele huis, terwijl ik nog helemaal geen zaagsel had neergelegd. Mijn opa zat ondertussen op een boot met mijn oma, en ik kon niet meer naar hem toe om te zeggen dat ik de hamster kwijt was. En toen werd ik wakker. Eerst drong het niet zo tot me door, maar na een paar seconden realiseerde ik me dat ik nog niet voor de hamster had gezorgd! En toen bedacht ik me dat ik helemaal geen hamster heb, maar twee katten, en dat het maar goed is dat die hamster niet los rondloopt in mijn huis, want anders was hij al lang gesneuveld. Terwijl ik opstond bleef de droom nog een beetje door mijn hoofd spoken. Ik vroeg me af waarom ik over hamsters droom en waarom ik liedjes droom, volledig met tekst en melodie. Ik kwam er niet helemaal uit, maar ik bedacht me wel dat de droom er volgens mij vooral over ging dat ik zo’n hekel heb aan kooitjes. Ik kan er niet zo goed tegen als dieren in kooien zitten. Dierentuinen, circusberen, showhonden; het is allemaal niet aan mij besteed. Ik vind die Freek Vonk ronduit irritant. Ja, hij is bioloog en ja, hij weet het vast beter dan ik. Maar waarom moet je die beesten de hele tijd vastpakken en meenemen naar studio’s en met grote lampen en camera’s op ze inzoomen? Laat ze met rust. Waarom kunnen we niet gewoon alle dieren lekker vrij laten en ze hun gang laten gaan, zonder ze af te maken of op te eten of te mishandelen? Nou ja, het is natuurlijk vechten tegen de bierkaai als zelfs biologen het niet met mij eens zijn, maar ik dacht er dus zomaar over na, terwijl ik mijn thee aan het zetten was. En toen dacht ik aan een van mijn lievelingsgedichten. In het lokaal van meneer Gerritsen van wie ik vroeger Nederlands kreeg hing een poster met een gedicht van Cees Buddingh’, ik heb het volgens mij wel duizend keer gelezen. Ik houd van de dagelijkse eenvoud in poëzie, want soms kun je in een paar zinnen onomwonden en toch poëtisch zeggen wat je bedoelt. En toen dacht ik aan de poster die hing in het lokaal van meneer Schetzer, van wie ik vroeger Engels kreeg. Een poster van Hemingway met een citaat van hem erop: ‘All you have to do is write one true sentence.’ En dat heeft meneer Buddingh’ gedaan:
mooi is een kooitje
met een kanarie erin
heel mooi ook een kooitje
met een parkiet erin
met een merel erin, met een kolibri erin,
met een slavink erin, een bos wortelen erin
blokjes marmer erin, een glas water erin
maar het mooiste is eigenlijk
een kooitje met niets erin
Oh Rudolph..
Ik heb een zusje die een notoire kookfanaat is. Op mijn werk heb ik een collega die nog veel fanatieker is en zelfs recensies en artikelen schrijft over eten. Ik wou dat ik dezelfde passie had voor eten en voor koken, maar de waarheid is dat het me bar weinig interesseert. Ik werk veel ‘s avonds en ik stel me graag tevreden met brood in de ochtend en een bak yoghurt en wat fruit voor diner. Als ik zeg dat ik heb gekookt bedoel ik dat ik twee boterhammen heb ontdooit in de magnetron en dat ik er vervolgens pindakaas overheen heb gesmeerd. En dat vind ik eerlijk gezegd al ingewikkeld genoeg. Totdat ik Rudolph zag. Ik heb zo’n goedkoop digitaal tv-abonnement, waar eerst maar 15 zenders op zaten, maar dat zijn er inmiddels 30. Eén van die extra zenders is 24kitchen. Ik heb lang geprobeerd het te weerstaan, maar ik blijf onherroepelijk hangen als ik Rudolph van Veen zie koken. Deze man heeft een passie voor eten die ik nog nooit gezien heb, maar vooral een passie om andere mensen ook aan het koken te krijgen. Ik zie hem chocolade tempereren terwijl hij rustig nog even uitlegt hoe je dat doet en vervolgens zijn gezellige koekjes in de choco dipt. Ik zie hem worteltjes hakken met een mes dat ik alleen zou gebruiken als ik mijn familie wil afslachten, terwijl hij ondertussen rustig in een pannetje kookroom roert en een verhaal vertelt over de herkomst van het woord ‘hartig.’ En alles met een glimlach en kleine pretoogjes die achter een Buddy Holly-bril verborgen gaan. En hij heeft het altijd even tegen mij. Al die keren dat hij even nadenkt, opkijkt en dan zegt ‘Nou, maar je kunt het ook gewoon weglaten.’ Of ‘Je hoeft dit natuurlijk niet te doen, je kunt het ook gewoon in stukken breken.’ ‘Het is niet erg als het verbrand. Het is wel mooi als het een beetje donker is, en die bittere smaak is hartstikke lekker.’ Al die keren dat hij even stopt en je weet dat hij het tegen de kookkneuzen heeft, heeft hij het tegen mij. En hij heeft me er mee, want ook ik ben geïnspireerd geraakt. En dat heb ik geweten. Stomme Rudolph. Stomme 24kitchen. Chocolade tempereren, mensen, het is niet te doen. Waar Rudolph binnen vijf minuten een bakje met prachtige glanzende chocolade had, bleven er op mijn plaat alleen maar hompen geschifte bruine rommel achter. Gelukkig was het niet zo erg, want de koekjes waren ook mislukt. Ik ben niet iemand die snel opgeeft, dus ik probeerde ook wat hartigs te maken. Broodjes met aardappelvulling; ook dat had ik beter niet kunnen doen. Ik maakte een deeg dat zo plakkerig was dat het overal zat, behalve op de bakplaat. Een beetje kneden in de vorm van een broodje was er al helemaal niet bij. Met mijn engelengeduld heb ik het nog gepresteerd in ieder geval vijf kwakjes op de bakplaat te smijten, daar de aardappel op te pleuren en er daarna de resten deeg overheen te draperen. Het zag er niet uit, maar dat had ik voor lief genomen als de broodjes verder verrukkelijk geweest waren. Helaas. Ze waren niet te eten. Het deeg smaakte naar behanglijm en de aardappel met koriander was warm, maar daar was verder ook alles mee gezegd. Een dag lang koken met de meest oprechte intenties iets lekkers te creëren; ik was kapot en van mijn moed en goede wil was niets meer over.
Wat ik maar wil zeggen is dat ik vind dat Rudolph moet ophouden met die waanzin. Ik kan niet koken. Ik wil het wel, ik heb ook een echte intentie, maar het lukt me gewoon niet. En ik wil niet meer geïnspireerd worden, ik wil me gewoon tevreden kunnen stellen met de yoghurt die ik altijd eet, en mijn boterham met pindakaas in de ochtend. Het is niet veel, maar het is alles wat ik kan. En echt, Rudolph, het ziet er allemaal heerlijk uit, die dingen die je maakt, maar ik ben hier niet voor in de wieg gelegd. Geef het op. Doe niet zo lief, en doe niet alsof ik het wel zou kunnen. Je mag volgende keer in Rudolph’s Bakery van mij gewoon zeggen dat sommige mensen hier niet geschikt voor zijn en dat ze beter een taart kunnen kopen en die opeten terwijl ze naar jou kijken. En vertel vooral ook dat alles wat je doet verrekte ingewikkeld is, en dat je het er gewoon makkelijk uit laat zien omdat je het zo goed kan. En als je dan alles wat je maakt nog even wil opsturen naar de Koninklijke Schouwburg, zodat ik ‘s avonds wat te snaaien heb, zou dat helemaal mooi zijn. Alvast bedankt.
Omgaan met pesten
Er zijn van die dagen dat je God even streng moet toespreken. Ik geloof niet in God, maar er moet iemand zijn die dit soort grappen uithaalt, en ik kan me maar één iemand bedenken die pestkop genoeg is, en dat is de figuur die zijn eigen zoon aan een kruis liet nagelen en gewoon toekeek. Het volgende is namelijk gebeurd: mijn leven in Nederland is onhoudbaar geworden. Het is koud; mijn auto riep gisteren in paniek dat het -36,5 graden was, en ik wil in een hangmat in de zon liggen en druiven gevoerd worden door een zeer aantrekkelijke man, en dat dat dan uiteindelijk uitmondt in seks en andere leuke dingen. Maar dat zit er voorlopig niet in, in ieder geval niet in Nederland. Nu heb ik altijd het plan gehad om bij het einde van de wereld te verhuizen naar Madagaskar, want daar ben je volgens mij altijd veilig. Het is warm en lekker afgelegen. Afgezonderd van de rest van de wereld, waardoor pandemieën, plagen en oorlogen niet strekken tot het eiland; er is niemand die een oorlog begint met een land dat zo afgelegen in de oceaan ligt, en dat droog en arm is en vol zit met een geheel eigen ecosysteem (met alle angstaanjagende insecten van dien.) Bij een pandemie of plaag gooien ze daar alle grenzen gewoon dicht en zijn ze hermetisch afgesloten van de rest van de wereld. Een perfecte, veilige vluchthaven dus. Aangezien de kou mij inmiddels enigszins apocalyptisch aan begint te doen, dacht ik mijn spullen maar eens te gaan pakken. Maar wat nu? Ook Madagaskar is getroffen door een plaag. Van hun eigen, inheemse sprinkhanen nog wel. Drie van de vier mensen in Madagaskar leven van minder dan een dollar per dag, en nu wordt al hun eten vernield? Ik ben geheel voor onrechtvaardigheid, God; U zult mij niet horen klagen dat we de finale in 1978 niet wonnen, dat Syrië de VN-resolutie niet rechtvaardig vindt, en dat bankdirecteuren in Cyprus en overal ter wereld hun verlies moeten nemen, terwijl ze het er niet mee eens zijn. Maar ik vind dat U nu wel een beetje te ver gaat. Madagaskar zat daar gewoon een beetje haar zonden te overdenken. Ze viel niemand lastig, speelde een beetje met de populatie ringstaart makaken, en toen dacht U: ‘Weet je wat ik doe! Ik stuur een sprinkhanenplaag naar Madagaskar. Dat is een leuke grap!’ Nee, God, dat is niet grappig. Hou daarmee op. Hoe oud bent U nou eigenlijk? Wie denkt U wel dat U voor zich heeft? Ik ben Uw vriendinnetje niet. Luister, het wordt tijd dat U eens goed gaat nadenken over wat U allemaal aan het doen bent. Ik heb U vergeven dat ik vroeger zo gepest werd op school, maar dat was omdat U beloofd had dat U het niet nog een keer zou doen. En nu pleegt er eerst iemand zelfmoord en dan gaat U lekker Madagaskartje-pesten? U gedraagt zich als een kleuter. U gaat nu in de time-out hoek zitten, en U komt daar niet meer uit voordat U begrijpt dat U te ver bent gegaan. En voordat U vertrekt wil ik dat U eerst Uw excuses aanbiedt aan Madagaskar en dat U die sprinkhanen wegstuurt. En dan gaat U eens even heel goed nadenken over wat U allemaal hebt aangericht, en als U daarmee klaar bent gaat U de rotzooi opruimen. En dan wil ik een knuffel en dat U zegt dat U het nooit meer zult doen, omdát U het ook nooit meer zult doen. Ja, ik meen het serieus. Nee, U hoeft niet naar Fransiscus I te rennen, want hij is het met mij eens. We hebben het er allemaal over gehad, en we zijn het er allemaal over eens dat het zo niet langer kan. U doet die onzichtbaarheidscape af, laat Uw gezicht zien aan de hele wereld en dan biedt U Uw excuses aan en gaat U ons eens even haarfijn uitleggen hoe het zo ver heeft kunnen komen. En als U dan toch deze kant op komt, mag U van mij gelijk de thermostaat even omhoog gooien en mijn buik wat strakker trekken. Nee, dat is geen punt van discussie. Zo gaat het gebeuren, en nu wil ik er verder niets meer over horen.
Ees
Ees ligt in Drenthe. Het is een klein plaatsje en ik moest er naartoe om mijn nieuwe tweedehandsauto een keer te laten nakijken door iemand die dat voor een paar tientjes voor je doet. Op weg dus. De hele weg naar Ees zat ik met mijn zusje in mijn überhippe, twaalf jaar oude Seat Ibiza, die ik voor een heel schappelijk bedrag van iemand had kunnen overnemen. Wat hem Extra Hip maakt is dat er cassettebandjes in kunnen. En die had ik dus nog. Op dit moment zat mijn bandje met Queen liedjes erin; mijn zusje en ik zongen luidkeels mee met Steve die Warily Down The Street aan het Walken was. Het bandje stopte even, maakte wat gekke geluidjes om om te draaien, en speelde toen weer verder. Mijn zusje sprak de legendarische woorden die een generatiekloof schetsen: ‘Oh, staat hij op shuffle?’ We reden lekker door, terwijl het bandje inmiddels overging naar liedjes over meisjes met dikke billen. Maar toen ging het mis: de TomTom zei dat we richting Ees moesten rijden. Dat was een foutje van Tom. Je kunt namelijk niet richting Ees. Je kunt in Ees, of voorbij Ees, maar richting Ees, dat duurt ongeveer 1 seconde en dan ben je er voorbij en rijd je richting Borger. Dan moet je dus weer terug richting Odoorn en hopen dat je de juiste afslag hebt waarmee je in Ees terecht komt. Dat bleek nog verdraaid lastig, want er waren wat werkzaamheden aan de weg waardoor een aantal afslagen waren afgesloten. Heen en weer dus langs Ees en uiteindelijk via de Brandheuvel alsnog de juiste afslag gehaald om mijn auto weg te brengen. We lieten de auto achter, en ik ging met mijn vader in de auto mee terug naar ons aller Hoofddorp, om een paar dagen later weer terug te rijden en mijn Seatje op te halen. Het was nogal wat moeite, maar ik was er erg blij mee, want de auto was nu gecheckt en helemaal in orde verklaard. En dat was precies wat ik verwacht had. Maar wat niet iedereen met mij verwachtte. Toen ik mensen vertelde dat ik een auto had gekocht om op en neer naar mijn werk te kunnen vroegen een aantal zich af of ik er niet teveel van verwachtte, van die auto. En of ik er niet teveel van verwachtte, van dat werk. Dat vroegen ze zich een paar jaar daarvoor ook af toen ik ging werken in Rotterdam, en toen ik zei dat ik iets wilde gaan doen met theater. En als ik dan zei dat ik dat werk wilde zodat ik daarnaast ook mijn eigen dingen kon maken en schrijven vonden ze dat ik wel heel veel verwachtte. Eerst vond ik dat heel vervelend. Ik dacht namelijk dat ze best wel een punt hadden; wie gaat er nou iets doen met iets artistieks, terwijl daar helemaal geen geld in te verdienen is, en het ook nog eens lastig is om aan de bak te komen? Maar tijdens dat ritje naar Ees realiseerde ik me dat ik dat een beetje zat was. Het zou potjan toch veel erger zijn: niet teveel verwachten. En dat je aan het eind van je leven spijt hebt van alles wat je niet hebt gedaan, omdat je er zo weinig van verwachtte dat het de moeite niet was om eraan te beginnen. Nee. Ik rijd liever mijn hele leven heen en weer voorbij Ees, met de kleine kans dat ik Ees ooit vind, dan dat ik al mijn verwachtingen bijstel naar beneden, en dingen ga doen waar ik geen zin in heb en waar ik doodongelukkig van word. Mijn zangdocent leerde mij gisteren dat er werk bestaat waar je van leeft en werk bestaat waar je voor leeft. Dat ben ik met haar eens. Dus, als ik ergens spijt van zal krijgen, dan is dat omdat ik iets wel heb gedaan. Maar niet omdat ik het heb nagelaten. Ees is een klein plaatsje en lastig te vinden, maar dat maakt niet uit. Ees bestaat en je kunt er naartoe, dus je moet gewoon gaan. Als symbool voor mijn daadkracht heb ik mij onlangs ingeschreven voor een parcours met modder en hindernissen. Gewoon omdat het me leuk leek, en dan kun je het dus maar beter gaan doen dan het na te laten. Het leek me ondoenlijk; ik, die zes kilometer door de modder gaat rennen, met hindernissen op mijn pad. Maar ik heb het gedaan. Ik heb honderd keer mijn schoen bijna verloren, ik ben gevallen, ik ben in de sloot gedonderd, ik ben bont en blauw, maar ik heb de finish gehaald. Zo. Dat was Ees nummer één. En om mijn daadkracht nog maar eens extra moed te geven werd er bij de finish dat ene liedje gedraaid, dat liedje, die laatste van de Greatest Hits cd op mijn bandje. Ik ben de Champions My Friends. Met mijn biertje en mijn finishers t-shirt en mijn gezicht onder de modder was ik toch even, een kort moment, the Champions. Omdat ik het deze keer niet heb nagelaten.
De satyr en de nymf
Hij ging door het bos, op die springerige manier, zoals satyrs dat kunnen. Zij bekeek hem en vroeg zich af of hij nou net deed alsof hij haar niet gezien had. Hij speelde het in ieder geval goed. Er waren geen mooie woorden, geen lange zinnen, geen dromerige liedjes. Maar hij was er, en zij was er. Was dat niet genoeg? Het was altijd genoeg geweest. Ze begon zijn melodie te zingen, en op hetzelfde moment begon hij op zijn fluit te spelen. Het was een verhaal van kou en regen, van wezens in grotten en van lange nachten waarin alleen maar gedanst werd en gedronken. Ze zong met hem, hij speelde met haar en samen dansten ze tot het ochtend werd. Ze werden dronken, ze giechelden, lachten en zwommen in de nacht. Die nacht zouden ze niet gaan slapen. En toen het ochtend was? Toen was er groen; groen aan de bomen, groen op de grond. Het gras had een nieuwe kleur gekregen, er zaten blaadjes aan de bomen en hier en daar zagen ze voorzichtige scheuten van anemonen en krokussen. En terwijl ze samen liepen en zagen dat ze de wereld veranderd hadden begon hij opnieuw te zingen. Een langzame melodie, vol hoop, vol vreugde. Natuurlijk zong ze mee. Ze kende al zijn melodieën, en alles wat ze niet kende zong ze alsnog foutloos mee. Dat was hun band. Zij hoorden bij elkaar. En ze hoorden bij de bossen, bij de natuur en bij alles wat leeft. Hun melodie bracht de vogels weer tot leven. Alsof ze altijd hier gebleven waren was ineens het bos gevuld met het gekwetter van merels, gaaien en spreeuwen. Er was een konijn dat om eten vroeg, er was een big die op zijn buik geaaid wilde worden. En toen. En toen. En toen was daar de zon. Eerst één straal. Door het verse bladerdek kwam een straal zonlicht tevoorschijn. De big ging op zijn rug liggen en terwijl de nymf hem over zijn buik aaide lachte hij tevreden en rolde rond in het gouden licht. En na die ene straal volgde er meer, zoals dat altijd gaat met zonnestralen. De zon scheen met al haar pracht en het hele bos werd wakker. Tulpen ontsprongen, de resten sneeuw die er nog lagen smolten weg, en de verse knoppen aan de bomen werden langzaam roze blaadjes die de voorbode zouden zijn van kersen, appels en andere vruchten. De rivieren liepen vol met het water uit de hoge bergen, dat ooit ijs was, en ooit weer ijs zou worden. De nymf keek naar de satyr. Hij keek naar haar. In die blik vertelden ze elkaar wat ze allebei al wisten: het was tijd om afscheid te nemen. Hun werk zat erop. Maar ieder jaar hoor je ze weer, en je kunt ze zien. Dus let goed op als je een eenzame narcis ziet, of een groepje sneeuwklokjes. Dan zijn ze niet ver weg. En als je goed luistert kun je ze horen zingen. En als je echt durft kun je meezingen. En als je goed kijkt weet je wat ze je komen vertellen: de lente is begonnen.
Ik hoop dat er iemand in de bosjes zit die mij wil aanvallen
Ik hoop dat er iemand in de bosjes zit die mij wil aanvallen. Ik hoop het echt. Dan sla ik hem namelijk helemaal in elkaar. Ik heb zoveel zin mijn woede te botvieren op iemand, dat ik haast niet kan wachten.
Helaas. Er zat niemand in de bosjes. Sterker nog, op Den Haag Centraal Station zijn helemaal geen bosjes, dus ik kan me al niet eens meer zo goed herinneren hoe ik er nou bij kwam dat dat wel eens zou kunnen gebeuren en dat ik er dan klaar voor zou zijn. Maar goed, ik was dan ook heel boos. Woedend, furieus en dat met een heleboel superlatieven. Ik zal niet in details treden, maar soms zijn dingen gewoon irritant en dan komt er iemand, of twee, of tien iemanden die het dan nog irritanter maken en dan ontplof ik een beetje. Zo ook gisteren. Maar het lullige is dat ik op zo’n moment net op een plek ben waarbij het geheel niet gepast is om te ontploffen. (Voor degenen die mijn ontploffingen niet kennen: ik maak mensen aan het huilen, zo erg is het.) Dus dan moet ik met die opgekropte woede naar mijn auto lopen, die ik dus achter Den Haag Centraal heb geparkeerd. En bij iedere stap komt er dan weer iets bij waardoor ik alleen nog maar kwader word. Ken je dat? Zo’n soort draaikolk, waarbij je een beetje op dreef komt en dan houdt de stroom aan woedende gedachten niet meer op? Dat je, zelfs al ben je de situatie zelf allang voorbij, nog steeds het stoom uit je oren hebt komen? Ik dus wel. Totdat ik op een zeker moment, halverwege het station, boven mezelf uitstijg en een woedend meisje zie lopen, en ik bij mezelf denk ‘Wat ben je nou eigenlijk helemaal aan het doen?’ En dan moet ik toch ook wel weer een klein beetje lachen. Gewoon omdat ik de oprechte hoop had dat er een of andere agressieveling naar me toe zou komen zodat ik hem kapot kon maken. Zo agressief ben ik namelijk helemaal niet, en ik ben ook niet zo sterk. Ik denk dat als de situatie zich een keer echt zou voordoen, ik toch redelijk snel het onderspit zou delven. Daarbij, waarom zou er in vredesnaam ineens iemand achter een pilaar vandaan springen om mij aan te vallen? Ik zit toch niet in een Steven Seagal film.
Nu ja, ik moest er dus om lachen en op de weg naar huis bedacht ik dat het misschien handig is als ik de bron van al het kwaad eens bij de wortels aan ga pakken. Maar dan zonder boos te worden. Internet is natuurlijk een fantastische bron om je voor te bereiden en jezelf allerhande tutorials aan te reiken om maar zoveel mogelijk te leren over een bepaald onderwerp. Zo is er ook een zee aan informatie over woede. Allereerst las ik al dat het niet de bedoeling is dat je anderen (of jezelf) pijn doet. Daar ging ik dus meteen al de mist in. Punt twee is dat ik de ‘Ik-boodschap’ niet goed heb overgebracht. Ik heb niet gezegd ‘Ik voel me door jou…’ (en let op dames en heren, het is niet de bedoeling dat je zegt ‘Jij zorgt er ook altijd voor dat ik..’, dat is een cruciaal verschil!) Verder moet de woede bespreekbaar zijn. Als ik ergens geen zin in heb als ik boos ben is het wel in een rationeel gesprek, dus ook hier ben ik koningin der onkunde. Daarnaast wilde ik natuurlijk weten wat de oorzaak zou zijn van mijn woede. Op het gebied van woede kun je kiezen uit een zeer uitgebreid assortiment van oorzaken. Bijvoorbeeld verdriet, onzekerheid of speciaal voor vrouwen: PMS hormonen. Het kan ook zo zijn dat je de innerlijke verbinding met jezelf bent kwijtgeraakt, en je innerlijke, tedere gevoel begint te verliezen. Ocharme ik! Gelukkig is daar de oplossing: kijk met tedere gevoelens naar al die negativiteit en vul het met liefde. De woede zal dan als een zeepbel uiteenspatten. Maar toen vond ik de meest plausibele en logische verklaring: het zou bagage kunnen zijn die ik uit eerdere levens heb meegenomen, of dat ik zo overgevoelig ben dat ik alle negativiteit in de wereld aantrek. Persoonlijk denk ik dat het dit laatste is.
Nee, weet je, ik denk dat het volgende is gebeurd: toen ik gisteren mijn auto achter het station parkeerde bedacht ik me dat ik nog steeds niet echt een onderwerp had om over te schrijven op mijn blog. En ik hoopte maar dat ik snel wat inspiratie zou krijgen. Zodra mijn woedende grimas zich omboog in een ingehouden schaterlach, diezelfde nacht, in datzelfde station, op de weg terug, wist ik al dat ik iets had om over te schrijven. En hoewel mijn woede echt was, denk ik toch dat het universum mij zo een handje heeft geholpen met wat contrast. Los daarvan had ik het lezen van de sites over omgaan met woede niet willen missen. Dus, lieve medewerkers, bedankt maar weer voor al het gezeur. Zonder jullie had ik nu een ochtend gemist waarin ik dubbelgevouwen voor mijn laptop zat met buikpijn van het lachen. Ik beloof dat ik jullie voortaan mijn ‘Ik-boodschap’ zal mededelen en tevens dat ik vanavond iets beter te genieten zal zijn. Zo niet, dan wil ik nu alvast zeggen dat het komt omdat ik in een vorig leven een roodharige kabouter was, die niet zo goed kon dansen, en dat ik daardoor heel onzeker ben en denk dat mensen het kwaad met mij voorhebben. Sorry, ik kan er niets aan doen.
In de gloria
Vanavond is het zo ver. De finale van het leukste spel ter wereld. Wie Is De Mol? Ik moet helaas werken, maar morgenochtend zet ik als eerste mijn laptop aan om naar uitzendinggemist te kijken. Het is heel leuk om te kijken, maar volgens mij is het nog veel leuker om aan dit programma mee te doen. Op mijn bucket list staat vanaf heden dan ook dat ik wil mee doen aan dit spel. Dat betekent dat ik allereerst een Bekende Nederlander moet worden, een BN’er. Ik heb nog niet helemaal bedacht hoe ik dat ga aanpakken, maar ik vermoed dat je, om bij het grote publiek bekend te worden, eerst op televisie moet komen in een ander programma. Wie Is De Mol? wordt gemaakt door de Avro. Dat is volgens mij wel een beetje de meest cultuurbewuste zender die we hebben, dus het lijkt me goed iets cultuurbewusts te verzinnen voor het programma waarmee ik mijn diploma Bekende Nederlander ga halen. Zelf dacht ik eraan iets te doen met mijn liefde voor natuur en dieren. Maar hoe stop je dat in een format? Ik heb even gekeken naar SBS en het blijkt heel simpel: Je verzint een gekke wedstrijd, waarbij mensen dingen moeten doen die ze eigenlijk niet kunnen. Zo heb ik bedacht: Vegetariërs Springen Op Het IJs. Waarbij een stelletje vegetariërs, waaronder ikzelf, op het ijs moeten springen zonder onderuit te gaan, (want dat is grappig,) en zonder te gaan huilen omdat we Plons de Kikker uit zijn winterslaap hebben gehaald met ons gespring. Geen van beide gaat natuurlijk lukken, en dan heb je dus een televisieprogramma waar miljoenen mensen naar kijken. Ik voel mijn ster al rijzen. Ook een optie: met een redelijk monotoon en laag stemgeluid iets vertellen. Nico Dijkshoorn, Paulien Cornelisse (mijn mol!) en Maarten van Rossem hebben hun handelsmerk er van gemaakt. Nu vermoed ik dat Maarten van Rossem nog niet dood gevonden zou willen worden met een zootje BN’ers, op zoek naar een mol, maar als hij het had gewild had hij vast mee mogen doen. Mijn stemgeluid is niet heel monotoon volgens mij, en ook niet laag (dit weet ik vrij zeker), waardoor het in beginsel lastig zal zijn dit onder de knie te krijgen. Echter, meer van hetzelfde is ook niet interessant, dus misschien moet ik het hele concept dan zo verdraaien dat ik er weer iets nieuws en unieks van maak. Een soort vrouwelijke Marc-Marie Huijbregts houd je dan over. Lekker vrolijk, taalkundig gezien niet heel interessant, en met een hoog stemmetje. Interessant, gewoon omdat mijn persoon leuk is om naar te kijken. Ik voel dat het me gaat lukken!
Een ieder die hier de cynische ondertoon wel proeft zal misschien denken: maar Winnie, kun je zelf dan helemaal niks? Moet je je verlagen tot slappe aftreksels van slechte tv-programma’s of parodieën op anderen? Nee, dat hoeft niet. Ik kan zelf heus wel iets. Ik heb zelfs iets met theater gestudeerd, zodat het niet heel gek zou zijn als ik op een podium zou staan en door andere mensen gezien zou worden. Maar vooralsnog leef ik in een wereld waarin Barbie op tv is en heel veel mensen met talent en inhoud niet. Tv-makers zien een succes in mensen die hun neus breken als ze van een duikplank afgegooid worden. Nu wil ik niet zeggen dat dat niet grappig is, maar ik vraag me vooral af wat mensen bezielt om eraan mee te doen. Toen ik daarover nadacht kwam ik tot de volgende conclusie: het is niet faam waar mensen naar hunkeren; de bewondering die gepaard gaat met respect voor de talenten en het kunnen van de befaamde persoon. Ze hunkeren naar de glorie. Glorie is een vorm van faam die veel vluchtiger is. Die niet echt bestaat. Het heeft als enige eigenschap dat er iemand gevierd wordt, maar niemand weet precies waarom. Glorie is niets anders dan glorie en heeft ook niets anders nodig. Er moet gewoon iemand gevierd worden. Of dat nou op een skischans is, of met geitenwollen sokken op een dun laagje ijs. En iedereen doet er aan mee. Ik ook. Ik zou deze plek op internet kunnen gebruiken om interessante reflecties te schrijven over mens en maatschappij en de narcistische tendens die zich aan alle kanten manifesteert. In plaats daarvan maak ik een halfslachtig ego-document, waar het woord ‘ik’ vaker in voorkomt dan ieder ander woord (ik heb het niet geteld, maar het lijkt me een reële inschatting.) Dat vind ik lastig. Wanneer gaat het over jezelf, maar heb je het ergens over, en wanneer heb je het nergens over dus gaat het alleen maar over jezelf?
Ik ben er nog niet helemaal uit, maar ik wil alvast beloven dat mijn potentiële deelname aan Wie Is De Mol? niet voort zal komen uit Paris Hilton-achtige glorie, maar uit iets wat in ieder geval een beetje faam met zich mee draagt. De komende periode zal ik mij gaan bezinnen op waar ik dan in godsnaam in uitblink en dat gaan exploiteren ten behoeve van mijn faam. Maar lieve Avro-redactie; als het echt moet wil ik best een keer op survival in bikini en mijn eigen kippen slachten terwijl mijn vriend ergens op een tropisch eiland met Barbie aanpapt. Ik wil zelfs wel twee weken in een klooster gaan zitten om na te denken over mijn zonden, en huilend vertellen dat ik God gevonden heb. Maar mag ik dan alsjeblieft meedoen?
Relativitijd
‘Winnie, een EHBO geval!’ roept iemand vanuit de foyer, en ik kom aangesneld. Vanaf dat moment ontspint zich een urenlange toestand met AED’s, paniekerige bejaarden en een ambulance dienst. Ik wil jullie het verslag niet onthouden.
18.00u: Nadat ik ben geroepen zie ik een oudere dame ineengezakt op een stoel zitten. Haar man en vriendin zijn bij haar en houden haar tegen. Ik kom aanlopen en probeer contact met haar te maken. Ze geeft weinig respons, maar kan nog net aangeven dat ze zich niet goed voelt. Dat had ik al gezien, dus het was wat zonde dat ze nu net haar energie besteedde aan die opmerking. Maar ze bedoelde het vast heel lief. Samen met haar man en vriendin probeer ik een inschatting te maken van wat er gebeurd zou kunnen zijn, waardoor ze er zo slecht bij zit.
18.30u: Haar man vertelt me dat ze weinig gegeten had die dag en nu wel een glas wijn had gedronken. Ik kan me enigszins voorstellen dat dit verkeerd valt op de lege maag van een 70-jarige vrouw, en stel voor haar wat zoets te geven zodat haar suikerspiegel omhoog schiet en ze misschien weer wat kwieker wordt. Na instemming van haar man en vriendin ga ik op weg om het snoep te halen.
18.45-19.45u: De safari begint. Ik moet allereerst een enorme afstand overbruggen van het ene eind van de foyer naar de andere. De tocht begint moeizaam. Ik ben eerder op de dag gevallen en heb in een aanval van woede op een kist met strooizout ook nog eens mijn enkel half verbrijzeld. Maar dat kan mij niet stoppen. Met gevaar voor eigen leven waag ik de oversteek. Ik moet mensen aan de kant duwen, spring over tafels en stoelen en kom uiteindelijk op de plaats van bestemming aan. Ik strek mijn arm uit, maar dan twijfel ik. Dove, of toch M&M’s. Dove, M&M’s. M&M’s, Dove. Moeilijk, moeilijk, moeilijk. Ik besluit voor Dove te kiezen, want daar zit ook nog karamel in dus zal wel het zoetste snoepje zijn dat we hebben. Direct nadat ik de Dove veilig en wel in mijn hand heb gesloten draai ik me om en begin aan de gevaarlijke terugtocht. Ternauwernood en net op tijd kom ik aan bij de dame in nood, en haal het snoep uit de verpakking.
19.45u: Terwijl man en vriendin bezig gaan met het snoep, hoor ik achter mij een onheilspellend gehuil. Ik draai me om en zie daar, aan een tafeltje, een groepje van vijf hoogbejaarde hyena’s, die kennelijk allemaal een medische opleiding hebben en mij in geheimtaal willen dwingen te doen wat zij het beste vinden. De opperhyena roept naar me dat ze me zal opeten als ik nu niet 112 bel. In doodsangst voor haar vlijmscherpe tanden vertel ik haar dat ik de leiding heb en ik eerst wil weten wat er gebeurt als ik de dame wat te eten geef.
20.00u: De vriendin van de dame heeft haar het snoep gegeven en dwingt haar te kauwen. Ze kauwt, maar moeizaam. Toch heb ik het idee dat ze een beetje bij begint te trekken; ze gaat wat rechter op zitten en het kauwen lijkt steeds beter te gaan. Ik besluit even af te wachten wat er gebeurt als de eerste stukjes een beetje door haar lichaam verwerkt zijn.
20.30u: De suiker doet zijn werk niet. Waar ik even dacht dat de dame weer bij trok is ze toch weer weggezakt. Ik besluit nu toch 112 te bellen, omdat ik geen idee heb wat er verder aan de hand kan zijn.
20.45u: Ik krijg de meldkamer aan de telefoon. Wat wil ik spreken, vraagt de dame aan de andere lijn, politie, brandweer of ambulance? ‘Ambulance’, zeg ik, terwijl ik nog denk dat het semantisch gezien een beetje vreemd is dat ze mij vraagt of ik een ambulance wil spreken. Maar er is geen tijd om daar een goede grap over te maken. De tijd gaat toch al zo vreemd snel vanavond.
20.50u: Ik krijg de meldkamer voor de ambulancedienst aan de telefoon. Ik vertel de man wie ik ben en wat er aan de hand is. Op de achtergrond hoor ik hem driftig mee typen. Ik vermoed dat ook het gesprek opgenomen wordt en ik hoop maar dat ik net zo kalm over kom als ik me probeer voor te doen. Ik vrees van niet.
21.00u: Als ik eindelijk klaar ben met mijn verhaal vertelt de man aan de andere kant van de telefoon mij dat er een ambulance aan komt, maar dat hij wel wil dat ik nu de AED ga plaatsen op mevrouw. Ik haast me te zeggen dat ze gewoon nog ademt, haar hartslag goed overkomt en bij kennis is. ‘Toch de AED plaatsen!’, is het commando.
21.15u: Met AED in de hand loop ik terug, langs de hyena’s, naar de dame. Ik vertel haar en man + vriendin dat we nu uit voorzorg de AED gaan plaatsen. Terwijl ik haar shirt omhoog doe, zie ik dat ze een bodystocking draagt. Het is ook altijd feest als er bij mij iets gebeurt. De man van de dame doet haar shirt volledig uit en trekt dan de bodystocking over de armen naar beneden. Het gaat een beetje hardhandig, maar het alternatief is ofwel het kledingstuk kapot knippen, ofwel het ondergoed tussen haar benen los te maken. Ik voel er zelf weinig voor dat laatste te doen, en daarbij; om de oude dame nou volledig naakt in een foyer neer te leggen…Hmm, nee.
21.45u: Eindelijk is de borstkas van de vrouw vrij, en is een collega zo vriendelijk mij te helpen met het losmaken van de AED patches. Ik heb namelijk totaal geen kracht in mijn handen, en krijg ze niet los. We plakken de patches op de dame en zetten het apparaat aan. Het ding begint onmiddellijk te brullen: ‘BLIJF KALM!’ ‘START REANIMATIE!’ Dat lijkt me ietwat overdreven op een vrouw die nog bij kennis is, dus ik negeer het apparaat en wacht tot de ambulance dienst komt.
22.45u: Eindelijk zijn de ambulancebroeders hier. Ik dacht al dat ze nooit meer zouden komen. Ze nemen het van mij over en plaatsen de vrouw op de brancard. Ze wordt naar buiten begeleid en in de ambulance verder onderzocht.
Terwijl ik doe alsof ik met mijn hoofd gewoon weer bij mijn reguliere werkzaamheden ben zorg ik ervoor dat we zo zoetjes aan eens gaan opruimen. Vier uur later hoor ik eindelijk dat de dame in orde is en naar huis mag.
18.30u: Twee jaar ouder kijk ik op de klok. Er is een half uur verstreken. Wat maak je me nu, tijd? What the fuck?
Over zwarte busjes en dat ik niemand vermoorden kan
Bij mijn vorige baan had ik het grote genoegen mijn bureau te delen met drie mannen. We zaten aan hetzelfde blok, hadden dezelfde humor en konden goed samenwerken. Dus dat was leuk. Eén ding was echter minder leuk: de man die schuin tegenover me zat en mij leuk vond. Deze man, ik zal hem Boris noemen, want zo heet hij, was eerst gemeen, toen aardig en toen deed hij me een impertinent voorstel per e-mail. Hij schreef dat hij een fetisj had en graag een avond met me wilde doorbrengen. (Ja, precies. Urlgh!) Ik zei Boris dat ik daar geen zin in had, en daarmee was wat mij betreft de kous af. Na een korte periode van intense woede over het blauwtje dat hij had gelopen konden we het wel weer met elkaar vinden, en toen ging ik weg om bij een ander bedrijf te werken. Ik vond het jammer mijn blokje mannen te verlaten, maar dat ik Boris niet meer zou zien vond ik eigenlijk een heel goed idee.
Maar toen kreeg ik een sms’je met kerst. Lieve Winnie, en dat ik maar een hele fijne kerst mocht hebben en misschien vond ik het leuk om een keer met hem uit eten te gaan? Ik zei dat ik wel een keer uit eten wilde met de mannen van het blokje (dus niet met jou alleen Boris, hint, hint!), en aldus geschiedde deze vrijdagavond. Moesten ze me nog ophalen? Fijn, zei ik, want mijn fiets is bij de fietsenmaker. (Ok, daar stond hij niet echt, maar ik ben een opportunist en sla een gratis lift niet af, als het me een fietstochtje door de kou bespaart.) Grote schrik echter toen Boris alleen voor mijn deur stond. Onmiddellijk gingen alle alarmbellen bij mij af, en ik was er al van overtuigd dat hij de rest niet eens had verteld dat we uit eten zouden gaan, en ik de hele avond met hem alleen moest doorbrengen. Tot overmaat van ramp reed hij ook nog in een zwart busje met zo’n hek achter de bestuurder, zodat je er drie moordlustige honden in kunt verstoppen. De nieuwe Dexter was geboren.
Het bleek allemaal een lichtelijk overdreven aanval van mijn hersenen. We reden rustig naar het restaurant, waar de andere oud-collega’s al op mij zaten te wachten, en we een gezellige avond hadden, vol met verhalen over het bedrijf waar ik ooit werkte. Maar het ontging me niet dat Boris steeds harder ging praten en steeds meer aandacht begon te vragen. Waar ik na een half jaar was vergeten waarom ik ook alweer zo blij was dat ik hem nooit meer hoefde te zien, kwamen de redenen nu als voorbij scheurende Ferrari’s mijn herinnering uit geracet. Langzaam raakte Boris’ busje weer gevuld met lijken en woeste herders. Het totaal blind zijn voor ongemakkelijke situaties. Het teveel aandacht vragen. Het te hard lachen. Het te veel oog hebben voor wat ik aan had vorig jaar op precies deze dag. Te veel door vragen, en niet, maar dan ook niet willen zien dat ik totaal niet geïnteresseerd ben in hem.
Alle drie vroegen ze me meerdere keren of ik alsjeblieft terug wilde komen, waarop ik steevast ‘nee’ antwoordde, ondanks dat het natuurlijk vleiend is dat ze dat zo graag wilden. Maar nee. Niet alleen omdat het een transportbedrijf is en ik me liever bezighoud met theater, maar vooral omdat ik met geen stok meer terug te slaan ben naar het bureau waar ik schuin tegenover die half kalende, verliefde maniak moet zitten. Maar daarmee was ik natuurlijk nog niet thuis. Boris had me gebracht in zijn duistere Dexter bus en stond erop dat hij me nu ook weer thuis zou brengen, ondanks tegensputteren en de mededeling dat ik de bus wel zou nemen.
Nu kreeg mijn moordlust de overhand. Ik nam me voor nu eens en voor altijd zijn bevlieging de keel door te snijden en dood te laten bloeden in zijn busje. Dat klinkt namelijk heel stoer, en zo klonk het ook in mijn hoofd. In de praktijk reed hij me netjes naar huis en onderwijl praatten we over dat ik weg was en dat hij me zo miste. Ik deed helemaal niets. Ik zei alleen maar dat ik het naar mijn zin had bij mijn nieuwe baan en niet terug ging komen. Bij mijn huis aangekomen maakte Boris zijn gordel zelfverzekerd los en vroeg: ‘Zo. Zullen we nog even koffie drinken bij jou boven?’ ‘Nee, Boris. Nee.’ ‘Oh, nou dat is dan jammer.’ ‘Dag Boris.’ Ik wilde de deur open doen, maar het slot haperde. Quasi nonchalant, maar licht paniekerig: ‘Gaat deze deur nog open of wat?’ ‘Gewoon nog een keer proberen.’ ‘Ah ok. Dag Boris.’ ‘Dag Winnie.’ Wat zo stoer klonk in mijn hoofd was te stoer om hardop te zeggen. Ik kon niet de aanval kiezen en korte metten maken met de situatie die ik al de hele avond uit de verte zag opdoemen als de ijsberg van Titanic. In plaats daarvan vluchtte ik weg, gewoon om maar niet meer met hem in de auto te zitten en te hopen dat hij nu doorhad dat het nooit ging gebeuren. Ik weet het. Ik ben een slapjanus. Maar in ieder geval was ik veilig thuis, alleen. En Boris en zijn psycho busje gingen lekker naar huis, waar zijn vriendin op hem zat te wachten. Want dat was trouwens ook nog eens het geval.
De goede burger of waarom ik zo bang ben voor mensen in uniform
Mijn chipkaart piepte naar behoren toen ik de bus instapte vanuit een dikke laag sneeuw.
Ik ging zitten en probeerde een klein beetje op te warmen, maar we waren nog niet 2 haltes verder of er stapten controleurs in de bus. Ik heb een immens ontzag voor autoriteit (ook al stelt het in werkelijkheid niets voor), en de schrik slaat me altijd om het hart zodra er iemand naar binnen komt met een uniform, die mij ergens voor kan beboeten. Ik liet mijn chipkaart zien, de Melkert-man in angstaanjagend autoritaire gele jas controleerde hem en ik kreeg hem weer terug. Er was niets aan de hand. Maar om de een of andere reden ben ik toch ontzettend bang voor deze mensen.
Als ik een politiewagen zie krijg ik acuut de neiging om op de vlucht te slaan, of mezelf met handen omhoog op de grond te werpen en uit te schreeuwen dat het me spijt en ik het nooit meer zal doen. Dat is gek, want ik doe namelijk nooit iets crimineels. Ik overtreed geen regels en houd me zelfs keurig aan de maximum snelheid (ok, dat doe ik omdat ik in november een boete heb gehad van 220 euro en daarmee mijn boete budget van het gehele afgelopen en komende jaar meteen heb overschreden.) Maar al met al ben ik een enorme brave borst, die niets te vrezen heeft van onze in blauw gestoken kameraden. Toch is het zo. En ik weet niet waarom. Ik denk ook altijd dat ze voor mij komen, als er ergens agenten op straat zijn. Alsof ik eindelijk door de mand ben gevallen, ze weten wat ik allemaal doe, en ze mij nu komen arresteren voor alles wat ik al die tijd onder hun ogen, edoch in het geheim heb uitgespookt. Spookte ik maar wat uit! Ik ben zo braaf dat ze me misschien daar wel voor zouden moeten arresteren. Een beetje Hollander is tenslotte toch burgerlijk ongehoorzaam, en vindt dat de regels er zijn om overtreden te worden. Ik vind mezelf al rebels als ik het verplichte mandje in de supermarkt een keer niet meeneem, omdat ik alleen een pak yoghurt wil halen. Dus toen ik dat laatst deed, durfal die ik ben, kwam de manager recht op mij af gelopen. Hij komt voor mij, dacht ik. En lo and behold, hij kwam voor mij. Of ik volgende keer alsjeblieft gewoon een mandje wilde meenemen, want er stond tenslotte toch een bordje dat dat verplicht was. En dat hing er niet voor niets. ‘Het spijt me, meneer de manager,’ zei ik, ‘Ik zal het nooit meer doen.’ En daarom ben ik bang voor mensen in uniform. Omdat ze me altijd weten te vinden.