We schrijven drie weken geleden, kort voor de vakantie. Toen ik mijn ouders een goede reis had gewenst liep ik de deur uit om naar mijn eigen huis te gaan. Terwijl ik de hoek om liep kwam er een windvlaag en het rokje dat ik aanhad waaide even omhoog, waardoor ik een kort moment een ‘Marilyn Monroe’ had. Ik dacht er eerlijk gezegd niet al te veel van, sloeg mijn rokje terug naar beneden en liep verder.
Toen hoorde ik achter mij iemand roepen: ‘Hé!’ Ik ging ervan uit dat het voor iemand anders bedoeld was, dus ik gaf er geen aandacht aan. Maar toen nog een keer: ‘Hé!’
Ik draaide me om en achter me liep een wat oudere Antilliaanse dame, die naar mij wees en knikte. Ze liep met een klein hondje en had iets in haar hand wat ze vooruit stak. Aangezien ik een rugzak om had dacht ik dat er misschien iets uitgevallen was. Ik bleef staan en wachtte tot de vrouw mij dicht genoeg genaderd was om me mijn verloren spullen te kunnen overhandigen. Terwijl ik mijn hand al uitstrekte om het zakje aan te pakken realiseerde ik me dat het hondenkoekjes waren en dat ze dus niet voor mij bedoeld waren. Toen pas zag ik dat de vrouw nog steeds wees en mij heel strak, en vooral heel boos aankeek. ‘Jij hebt geen onderbroek aan hè?’, zei ze.
Nu zijn er twee manieren om te reageren op zo’n beschuldiging. De eerste is voor kleine kinderen, die zich realiseren dat ze iets fout hebben gedaan en daarom grote hertenogen opzetten en zich proberen te verdedigen tegen de machtige volwassene. De tweede is die van de volwassen vrouw, die vindt dat het niemand iets aangaat wat zij doet en dat niemand zich er mee te bemoeien heeft of ze wel of geen ondergoed draagt. Dat is tenslotte haar zaak en die van haar alleen. Als ik als die laatste had gereageerd had ik misschien iets gezegd in de trant van: ‘Wat is dit voor impertinente vraag? Het gaat u niets aan of ik wel of geen ondergoed draag.’ Of: ‘Als u over lingerie wilt praten moet u naar de Hunkemöller, u bent hier aan het verkeerde adres.’ Zo niet ik. Ik reageerde als het kleine kind. Alsof de dame een magisch woord had uitgesproken schoot ik acuut in de schoolmeisjes-stand en kon ik alleen nog maar verstijfd naar haar kijken. Intern gingen alle alarmbellen af, alsof ik niet getroffen was door een zuchtje wind, maar haar hondje voor haar ogen had doodgemept. Alles in mij dacht: ‘Ik heb iets verkeerd gedaan!’ De dame werd ongeduldig en vroeg me nog een keer: ‘Jij hebt geen onderbroek aan hè, meisje?’ In alle paniek in mijn hoofd kwam de fantastische repliek: ‘Ik heb wél een onderbroek aan.’ De dame was niet overtuigd helaas, hoewel ik het achteraf enigszins kan begrijpen. Nooit eerder heb ik een beschuldiging zo erbarmelijk slecht gepareerd. Nu ja, ze had er nog wel wat over te zeggen, mijn nieuwe Antilliaanse vriendin, dus ze ging nog even door: ‘Nee, ik zag net je hele bil. Jij hebt geen ondergoed aan. Dat is niet zo mooi hoor, meisje. Dat kan toch niet zomaar.’ Ik stond paf. Ik kon echt helemaal niks meer. Ik bleef haar maar aanstaren terwijl ik van binnen volledig op tilt sloeg. Gelukkig viel er geen pijnlijke stilte, want de vriendelijke dame ging vrolijk door: ‘Dat kan toch zo niet. Zo kun je toch niet op straat lopen. Dat is echt niet mooi hoor!’ En wat deed ik? Ik haperde. Als een vis op het droge begon ik mijn lippen te bewegen, maar er kwam geen geluid uit. Met heel veel moeite wist ik wat kleine geluidjes voort te brengen: ‘Ik..eeh..maar..ik’ En toen, na wat wel een eeuwigheid leek: ‘Ja, nou, ik zal hier nu toch in naar huis moeten, of niet?’, met een blik die haar verried dat ze mij enorm van mijn stuk gebracht had. ‘Dat kan zo niet hoor, meisje. Ik zag je hele bil’, ze ze nog maar een keer, zodat de omstanders die het nog niet hadden gehoord ook nog even meekregen wat er aan de hand was. Ik wist niets meer te zeggen. Mijn volledige vocabulaire was in de drie minuten met haar mijn hersenen uitgestroomd en had zich woord voor woord, als een stroom suïcidale lemmings, mijn oor uit gestort. Mijn enige verdediging was kijken. Ik bleef haar maar aanstaren, wachtend op het onvermijdelijke. De genadeslag. Ze riep nog één keer, uit volle borst: ‘Jij hebt geen onderbroek aan hè?’ Hierop greep ik de laatste woorden die nog niet gesprongen waren bij de staart en sprak de onsterfelijke volzin: ‘Ok…Wow…Dááág!’ waarna ik me omdraaide en wegliep.
De verontwaardigde mevrouw leek er niet al te veel van te hebben dat ik haar zomaar achterliet, want ze ging gewoon verder haar hondje uitlaten, alsof ze mij nooit was tegengekomen. Ik, echter, was volledig getraumatiseerd en voelde me bij elke stap naakter worden. Bij iedere persoon die mij passeerde op weg naar huis draaide ik mijn hele achterkant naar de dichtstbijzijnde muur of bosjes, en trok ik mijn rokje een kilometer naar beneden. Zodra ik thuiskwam trok ik mijn zwartste broek aan, zodat het voor iedereen maar duidelijk mocht zijn dat ik mijn billen netjes bedekt had. Waarom? Ik weet het niet. Ik had natuurlijk moeten reageren zoals het een onafhankelijke vrouw betaamt. Ik had haar misschien terug moeten pakken en mijn rokje helemaal omhoog moeten trekken en haar laten zien dat ik wel degelijk een onderbroek aan had, en er ook even bij moeten zeggen dat het niet het typische model ‘oma’ is dat zij zelf altijd draagt. Achteraf heb ik altijd de beste replieken, als de woorden weer terug mijn hoofd in stromen. Achteraf weet ik precies wat ik had moeten zeggen. Jammer genoeg was het moment al voorbij en zat ik thuis, met alleen de muur om nog eens aan te horen hoe goed ik deze dame de les las over haar betuttelende maniertjes. Gelukkig luistert de muur altijd, en heeft hij niet gezien wat een gênante vertoning ik van de werkelijkheid had gemaakt.