Een man met een dikke zwarte snor en een groen-wit gestreept t-shirt met daar overheen een bruin leren jack stond nonchalant tegen de zijkant van het bushokje, terwijl hij me strak aankeek. Bij het bushokje aan de overkant waren jongens van een jaar of achttien bezig om selfies te maken. Ze zagen eruit alsof ze naar een voetbaltraining gingen. Hun dunne benen in glimmende trainingsbroeken gestoken, bijpassend jasje en een petje op het hoofd. Allemaal hetzelfde gekleed, alsof ze het hadden afgesproken, wat ik overigens niet uitsluit. Het zal wel een trend zijn, dacht ik.

De bussen kwamen langs en namen hun reizigers mee. Aan ‘mijn’ kant kwamen geen nieuwe mensen. Aan de overkant een meisje met eindeloos lang, golvend haar dat zwart was of zo donkerbruin dat het zwart leek. Het soort kleur waar je met je vrienden discussies over zou kunnen voeren. Ook zij begon selfies te maken, en ik bedacht dat de lichtinval aan die kant waarschijnlijk perfect was om een goede foto van jezelf te krijgen. Ze bleef haar haren van links naar rechts zwieren en draaide om haar as, terwijl ze continu in haar eigen camera bleef kijken. Het leek alsof ze zichzelf ervan wilde verzekeren dat ze een echt driedimensionaal wezen was dat van alle zijden écht bestond. Even later sloot een jongen met een gigantische oranje koptelefoon zich aan bij het wachtende meisje en daarna volgde een man met een veiligheidshesje van Schiphol die in twee minuten drie sigaretten op rookte. Toen kwam de bus en bleef ik zitten terwijl zij meegingen.

Het was zo zonnig dat ik naar buiten moest en toen werd ook nog het gras gemaaid en rook het zo lekker door het open raam dat ik maar gewoon mijn schoenen aantrok en naar buiten ging om te lopen, totdat ik bedacht dat ik niet wist waar ik heen ging. Een bos of een stad om koffie te drinken op het terras? En welke stad dan en zou ik mijn moeder bellen om te vragen of ze mee wilde, oh nee, ze is aan het oppassen en trouwens, mee waarheen dan? En zo kwam ik bij de bushalte waar de bus steeds voorbij reed en ik niet instapte omdat ik niet wist waar ik heen moest, maar ook niet naar huis wilde, want het was zo lekker zonnig en ik stond daar precies net zo lekker. Vanuit dit plekje had ik goed uitzicht over de mensen die richting Haarlem gingen en de mensen die naar Amsterdam reisden en ertussenin dat water waar een wilg half overheen hangt, wat ik mooi vind omdat het licht er zo doorschijnt dat het net lijkt alsof de boom een tunneltje is. Ergens onder mij klonk de schelle klank van een meerkoet en even later verscheen er vanaf de kant van de wilg een exemplaar dat richting de schreeuwer zwom, terwijl ze verwoed pikte naar kroos en dode bladeren, alsof ze nog een appeltje met ze te schillen had.
Ik zwaaide toen de grasmaaier voorbij reed en ik zwaaide naar de mevrouw met het oranje-bruine gilet dat ze droeg over een mosterdgeel – te groot – overhemd. Ik zag haar eerder al naar mij kijken en toen weer en toen zwaaide ik maar alsof ik wilde signaleren dat ik geen kwaad in de zin had. Zij zwaaide terug en ik vroeg me een beetje af wat ze over me dacht, maar niet teveel, want ik dacht ook dingen over haar. Dat ze misschien bij de scouting zat of bij de fanfare vanwege dat gilet en dat ik hoopte dat ze die bos met paarse bloemen niet had uitgezocht omdat ze dacht dat die bij haar outfit paste. Ik besloot dat ik haar sympathiek vond. Heel even. Toen schopte ze een stukje plastic in het water en daalde ze in mijn achting. Maar niet teveel, want misschien deed ze het wel om zichzelf een houding te geven, omdat ze wist dat ik keek. Hoewel ik het gek zou vinden als je in principe een anti-vervuiling type bent, en je vervolgens door één paar ogen van je stuk laat brengen. Ik bedacht me dat ik in haar hoofd waarschijnlijk een stuk minder belangrijk was dan ik mezelf nu voorspiegelde. En toen was ook zij weg en kwam er weer een bus en bleef ik weer zitten. Ik kon tenslotte altijd nog in de volgende bus stappen.