Ondoenlijk

Winnie's website

Tag: coronavirus

Tijdschrift ei: Troostende Woorden

Troost is een gek ding. Meestal word je getroost door de mensen in je directe omgeving, maar als je eenzaam bent of geïsoleerd dan blijkt dat verbinding maken een stuk lastiger is. Online spreek ik met collega’s die depressief zijn en vertellen over anderen die ook depressief zijn of dreigen te worden, over tantes met longaandoeningen op de intensive care en de zorgen die ze zich maken die nauwelijks te dragen zijn zo alleen.
Troost is een gek ding, want ik zeg dingen die ik normaal gesproken ook zou zeggen en toch lijken ze niet aan te komen. Ik dacht altijd dat ik met mijn woorden communiceerde, met mijn lichaam en de uitdrukkingen op mijn gezicht. Nu blijkt dat simpelweg de fysieke aanwezigheid veel meer doet dan ik vermoedde. Misschien hoef je om te troosten alleen maar ergens te zijn waar troost nodig is? Hoe kan het dat we in zo’n collectieve toestand niet in staat lijken te zijn verbinding te vinden die genoeg is om troost te bieden op afstand?

Permanente vluchtigheid

Het is een unieke tijd waarin tegenstellingen elkaar ontmoeten: ziek – gezond, binnen – buiten, lokaal – mondiaal, individu – gemeenschap, jezelf – de ander. Corona heeft ons leven in twee weken omgegooid, en waar we dachten binnen tegenstellingen te kunnen leven komen spanningsvelden naar boven als de contouren van een geliefde onder de lakens. Hoe kun je je persoonlijke verlangens om buiten te zijn in de lentezon verenigen met de noodzaak binnen te blijven ten behoeve van de gemeenschap? Wat is die gemeenschap? En wat is de verantwoordelijkheid van het individu ten opzichte van de gemeenschap en de omgeving? We dachten in alle vrijheid in een mondiale wereld op avontuur te kunnen, maar de gevolgen van Covid-19 zijn zodanig dat we worden gedwongen het lokale opnieuw te gaan zien als avontuur, en als thuis. We waren gewend te leven in de Liquid Modernity van Zygmunt Bauman, waarin veiligheid wordt opgeofferd voor meer vrijheid, vrijheid om te consumeren, maar we worden nu gedwongen een stap terug te doen naar de maatschappij zoals Freud die beschreef, waarin vrijheid opgegeven werd voor orde en veiligheid. Over wiens veiligheid hebben we het hier dan precies? Voor wie geven we de vrijheid op? We doen het voor onze eigen veiligheid voor zover we ons bedreigd voelen, en voor de veiligheid van de ander die in grote mate anoniem is en losstaat van onze individuele identiteit. Dat laatste is overduidelijk een probleem. We zijn vreemden voor elkaar geworden; Covid-19 maakt duidelijk dat we niet meer weten wat het is lokaal te leven en gemeenschap te hebben. We zijn afhankelijk van social media om ons te laten informeren over wie er hulp nodig heeft, en bieden dat vervolgens weliswaar graag aan, maar we willen wel op avontuur kunnen als we dat zelf willen. Individuele vrijheid is ons grootste goed, artsen en virologen ten spijt. “Het volk wars van betuttelingen, geen uniform is heilig.” In een lied klinkt het aandoenlijk, maar eigenlijk laat zo’n tekst vooral zien dat we liever dreiging vormen dan bescherming bieden, wanneer het van onszelf een offer vraagt.

Het probleem is dat we niet alleen losstaan van elkaar, maar ook ons ook los voelen staan van het gevaar; we nemen geen verantwoordelijkheid voor de dreiging die we zijn voor de ander. Hoe kunnen we het gevaar in onszelf onderkennen zonder het gevoel te hebben dat we er minder mens door worden? In Maps of Meaning beschrijft Jordan Peterson dat je niet kunt weten hoe zeer je een mens bent, en wat het is een mens te zijn, totdat je oprecht in staat bent jezelf in te denken als een kampbewaker in Auschwitz. Kortom, je moet het kwaad in jezelf onderkennen, omdat het een integraal deel is van het mens zijn, en dus van jou. Nu wil ik niet suggereren dat een middagje op het strand gelijkgetrokken mag worden met wat er in concentratiekampen is gebeurd, maar iedere vorm van dreiging-zijn vraagt van ons het kwaad in onszelf te erkennen.
Toch lijkt het niet goed te lukken; was dat wel het geval, en leefden we bewust van hoe gevaarlijk wij zijn én in de wetenschap dat we ‘goede’ mensen zijn, dan hadden we er waarschijnlijk voor gekozen ons te houden aan de beperkingen. Het is niet dat het niet lukt omdat we in de basis ‘slechte’ mensen zijn, als wel dat het slechte in onszelf niet onderkent wordt en daarom vrij blijft van verantwoordelijkheid. De media helpen ons daar niet bij; zij spreken over de ‘strijd’ tegen het virus, en over collectieve actie. Een onzichtbare vijand en een massa die zo groot is dat je er als individu in opgaat. Het zorgt ervoor dat verantwoordelijkheid overal ligt, maar het toch gemakkelijk blijft jezelf buiten schot te houden en jezelf boven het belang van de gemeenschap te stellen. Onze vrijheid is zo groot dat we bewust zullen moeten kiezen voor de gemeenschap, en daar offers voor moeten maken. Onze vrijheid is zo groot dat we zullen moeten kiezen voor opsluiting, veiligheid, orde en structuur. We moeten erkennen dat het individu steeds een integraal deel vormt van dat waar wij ons nu als persoon aan kunnen onttrekken.
De vraag is welke weg we in moeten slaan om daar uit te komen. Felix Guattari, Franse filosoof en psycholoog heeft in zijn essay ‘De drie ecologieën’ en poging gedaan. Hij stelt voor dat we het zelf opnieuw interpreteren vanuit een driehoeksverhouding; dat wat hij ecosofie noemt. Een ‘ethisch-politieke articulatie van milieu, sociale relaties en menselijke subjectiviteit.’ Dat wil zeggen, we bezien de omgeving in zowel internationale als nationale context, reconstrueren sociale structuren om te komen tot een nieuw groeps-zijn en relateren het zelf op een andere manier aan die twee, en aan ons lichaam, onze geest en de betekenis van leven en dood. Let wel, dit is geen verlangen naar het verleden of de nostalgie van extreemrechts waarin nationaal-politiek hoogtij viert en sociale posities duidelijk en rigide zijn. Het is de articulatie van de noodzaak om het mens-zijn te reconstrueren binnen de omstandigheden van vandaag de dag. Dit alles klinkt nogal vaag, en Guattari staat dan ook niet bekend om zijn leesbaarheid. Maar dat wil niet zeggen dat hij niets zinnigs te zeggen heeft.
Om concreet te maken welke driehoeksverhouding bij bedoelt kunnen we kijken naar de Covid-19 context: gezondheidswetenschappers waarschuwden al langer voor de menselijke expansiedrift, omdat die, als de mens te dicht komt bij wat nog ‘wild’ is, ze ook in aanraking komt met de dingen waar ze niet tegen bestand is, zoals een onbekend virus. Wuhan kon bijna niet verder van ons af liggen en toch is Europa de grootste haard van het virus. Dit is wat Guattari ziet als een probleem.
We weten niet hoe te leven hier en nu, met onszelf, de ander en de omgeving. Uit deze crisis komen vereist dus meer dan alleen het ‘managen’ van de omstandigheden, en blijven leven zoals we deden. De omstandigheden veranderen zo snel dat er iedere dag opnieuw gemanaged moet worden. De ‘omstandigheden’ is een term die onszelf buiten beschouwing laat, zowel in sociale als individuele zin, en daarmee een verkeerd beeld schetst van wat er aan de hand is. In de visie van Guattari bestaan we alleen op het kruispunt van de omgeving, het sociale en het individuele hier en nu. Dat wil zeggen: het nu bestaat alleen op dat kruispunt, ik besta alleen op dat kruispunt, evenals de omgeving, en de groep.
Die kruispunten zijn dus druk en vluchtig; we passeren elkaar en het moment in de tijd, bestaan maar heel even op het ene moment precies zoals we dan en daar zijn. Zo vluchtig dat we niet gewend zijn het moment als zodanig te onderkennen, maar te doen alsof we bestaan als enkeling in continuïteit van persoonlijk verleden en toekomst, in plaats van in relatie met de ander of de omgeving in het nu. Vanuit de hoek bekeken is het niet vreemd dat we een onbedwingbare drang hebben naar buiten te gaan, de regels aan onze laars te lappen. Zonder besef van de tegelijkertijd vluchtige en permanente staat van ontmoeting met het sociale en het milieu is het gemakkelijk te denken dat we het ‘buiten’ nodig hebben als bron van creativiteit of misschien wel alleen maar om ons eigen bestaan te voelen. We leven vanuit een continuïteit in ons persoonlijk narratief, maar niet in het moment in relatie tot dat wat ons als individu raakt. We denken aan ons toekomstige zelf op een sterfbed met mooie verhalen uit het verleden over avonturen van buiten, niet vanuit een bewustzijn van hoe wij de ander of de omgeving raken en welke verantwoordelijkheid ons toekomstige zelf onder ogen moet komen.

Dit geldt niet alleen voor Covid-19; het is een fenomeen dat we vaak terug kunnen zien. Het is waarom klimaatverandering zo traag omkeerbaar is; zo lang we onszelf individueel niet ziet als onderdeel van, zullen we onszelf buiten beschouwing laten als zijnde van invloed op. Onze huidige levenshouding permitteert het ons door te gaan met leven als altijd, waarbij we geen ruimte laten voor de mogelijkheid van een ‘ons’, een collectiviteit. Ook hier spelen de media een rol: er is geen taal voor de vereniging van het grote en het kleine; verhalen gaan ofwel over micro-niveaus, zoals individuen, of over statistiek, ofwel het grote. Het grote probleem van complexiteit: het is vrijwel onmogelijk om met de beschikbare vertelvormen te komen tot iets dat recht doet aan Guattari’s driehoeksverhouding. We snappen het gevaar van CO2 uitstoot, maar we kunnen niet echt bevatten hoe onze persoonlijke wens om vlees te blijven eten van invloed is op de statistieken die ons gepresenteerd worden door de wetenschap. Er bestaat geen verhaal voor ons, waarin we onszelf zien als onderdeel van een gemeenschap, met invloed op het sociale en de omgeving. Een crisis als deze maakt duidelijk wat de tol is die geëist wordt voor het gebrek aan zo’n ecosofisch narratief.

Wij zijn zelf verantwoordelijk voor dat narratief; een vertelvorm die iets stelt tegenover de cijfers, de analyse, de tegenstellingen en de brede woorden die onvoldoende recht doen aan wat het is om te bestaan op een drieledige as, die vooruitkijken met modellen en voorspellingen doen, en alleen vanuit het verleden richting geven aan het hier en nu. Wij zijn zelf verantwoordelijk, want wij zijn het die bestaan op die as, en die kunnen spreken vanuit het heden. Waarom zouden we dat doen? Omdat werkelijk begrip van wat er nu gebeurt komt pas als er heterogeniteit ontstaat; we zouden met dit narratief dus iets plaatsen naast dat wat er al is, om een hiaat op te vullen.
Om dit te doen is luisteren, begrijpen en vertellen noodzakelijk. Maar dat brengt problemen met zich mee, want er is geen vertelvorm die wel in staat is recht te doen aan de complexiteit van het bestaan. Daarbij kan niet iedereen naar iedereen tegelijkertijd luisteren, en tegelijkertijd vertellen. Een nieuwe vorm van verhalen is dus een zoektocht, waarin gezocht moet worden naar welke grenzen we trekken in wat gehoord wordt en wie er mag spreken, maar ook naar een continu bewustzijn van dat wat niet gehoord wordt en wie het zwijgen wordt opgelegd.

Onze drang om verhalen te vertellen is gelukkig groot, en het is gedragsmatig misschien wel precies dat wat mensen onderscheid van andere dieren. Desondanks is voor de ontplooiing en borging van deze kwaliteit weinig maatschappelijke ruimte, en daar waar ruimte is wordt waarheid en leugen door elkaar heen verteld en zijn we niet in staat het een van het ander te onderscheiden.
Guattari vraagt dus veel van ons; we beginnen reeds met een achterstand en hebben een flinke weg af te leggen voor we in staat zijn het kleine, individuele verhaal te herkennen als onderdeel van het grote, zonder in onze veelheid onzichtbaar te blijven voor verantwoordelijkheid.
Hoe geraken we op die weg? En wie faciliteert dat? Met andere woorden: waar gaan we die verhalen tegenkomen? Hier ligt de taak van de media. Zij zullen de cruciale rol op zich moeten nemen, om de hardheid van de realiteit weer te geven zonder verantwoordelijkheid af te wenden of de werkelijkheid minder complex en vluchtig voor te doen dan ze is. Aan ons de taak om te begrijpen, te luisteren en te reageren waar nodig.

Hachelijk leven

Voor mijn huis staat momenteel een steiger, omdat er onderhoudswerkzaamheden worden verricht. Daardoor heb ik plotseling een balkon, en kan ik nu eindelijk genieten van de lentezon in haar laatste uurtjes voor het ondergaan. Ik had gedacht er meer van te kunnen genieten, maar terwijl ik daar zat met koffie, boek, water mijmerde ik over de bundel die ik jaren geleden las van Judith Butler, Precarious Life.
De bundel gaat over iets heel anders, namelijk de gevolgen van 9/11, Amerikaanse oorlogszucht en antisemitisme, maar de titel alleen is genoeg om je deze dagen aan het denken te zetten.
Of beter gezegd; Covid-19 is genoeg om je te doen denken over hoe kwetsbaar ons leven is. Onze premier vroeg zich in zijn toespraak terecht af of het wel echt was, want “de gevolgen zijn ongekend voor landen in vredestijd.”
Een schijnbare vrede, want voor wie in deze tijd kwetsbaar is, is ieder gezicht een vijand die de gezichtloze vijand met zich mee zou kunnen dragen. We hebben op een bepaalde manier altijd al de macht over elkaars leven; we kunnen elkaar verwonden en zelfs doden. De grootste luxe van vredestijd is dat we daarover niet hoeven na te denken op grote schaal; de meesten van ons wachten niet bij een pinautomaat in de late avond om een ander neer te steken. Onze luxe is de relatieve zekerheid dat we uit kunnen gaan van die gedachte. Angst en verdriet komen kijken bij verlies, dus ook bij het verliezen van die luxe.
Politiek gezien is er meer om op te reageren dan alleen de objectieve realiteit; er is een affectieve realiteit om rekening mee te houden. De besluiten die nu genomen zijn kunnen niet gehandhaafd worden door controle, maar berusten op het bewust maken van alle mensen van het feit dat iedereen de anonieme vijand van de ander is, onbewust en onbedoeld.
Ik ben de vijand van jullie allemaal, omdat ik potentieel het echte gevaar in mij meedraag. Jullie zijn allemaal mijn vijand, om dezelfde redenen. Ik kan jullie vijandschap bagatelliseren; ik ben gezond en jong en sterk en hoewel er ook onder die groep mensen in de gevarenzone komen is die kans aanzienlijk kleiner dan voor wie het leven al kwetsbaar was voordat het virus hier kwam. Ik kan echter niet bagatelliseren dat ik jullie vijand ben; in al jullie anonimiteit en met de onzichtbaarheid van het virus kan ik niet ontkennen dat de relatieve vrede is opgeheven. Ik weet niet wiens vijand ik ben, en daarmee ben ik het voor iedereen. Mijn potentie om te doden zit niet langer in de vraag of ik vandaag een keukenmes mee de straat op neem, of welke andere bewuste overweging dan ook, maar in een vraag die ik niet zelf kan beantwoorden: draag ik het virus mee?

De ander kunnen besmetten is niet de enige macht die ik heb, maar wel de meest voor de hand liggende. Potentieel besmet zijn doet je je eigen robuustheid bevragen, en je afvragen wie er kwetsbaar zijn en in welke mate. Welke van mijn dagelijkse handelingen zijn nog acceptabel om jullie te beschermen tegen mijzelf? Hoe ver ben ik bereid mijn persoonlijke soevereiniteit op te offeren voor iets dat alleen in potentie in mij bestaat?
Deze vragen zijn niet eenduidig te beantwoorden en verschillen per persoon; de waarde van het leven van de anonieme ander is niet in steen gebeiteld, maar subjectief toe te kennen. Butler zou zeggen dat sommige levens rouwwaardig zijn, en andere niet. Sommige levens zijn het waard te leiden, en andere niet. Alleen de wederzijdse afhankelijkheid kan een rem zijn voor wie de anonieme ander nagenoeg waardeloos vindt: mijn afhankelijkheid van jullie beschermt jullie tegen mij. Wat gij niet wilt dat u geschied, doe dat ook een ander niet.

Toch is dit niet de enige morele kwestie die zich hier opwerpt. De enige reden dat we de curve moeten afvlakken is dat we de capaciteit van de zorg niet overstrekken. Het scenario van niet meedoen met de beperkingen die de overheid ons oplegt betekent niet alleen dat we op termijn geen zorg kunnen leveren aan wie zorg nodig heeft. Het betekent dat we, zoals we in Italië kunnen zien, de ander uit de anonimiteit halen en in levende lijve voor een arts zetten die letterlijk de keuze tussen de een en de ander moet maken. Wie er leeft en wie er sterft blijft voor ons anoniem, maar krijgt een gezicht bij de zorg. Denk je in dat Sophie haar keuze maakte over twee anonieme mensen versus de dramatische scène uit het boek of de film. Die scène is zo dramatisch, omdat de kinderen voor Sophie en voor ons een gezicht hebben. We weten wie er sterft en voor welke onmogelijke keuze zij geplaatst wordt.
Omdat ik niet in de zorg werk heb ik de luxe die keuze niet te hoeven maken. Toch heb ik de macht om de soevereiniteit van de anonieme ander in de handen van een arts te leggen als ik maar lang genoeg weiger te doen wat er van mij gevraagd wordt. De gedachte aan hoe verschrikkelijk het zou zijn die keuze te moeten maken draagt bij de bereidheid om de instructies van de overheid op te volgen. In artikelen over de situatie in Italië, zoals dat van Ilja Leonard Pfeijffer in HP/DeTijd, worden specifiek die dingen genoemd om mij aan te moedigen de maatregelen serieus te nemen.

Het schetsen van reële situaties die zich nu, in real time elders afspelen kan ons helpen te onthouden waarom we ons onderwerpen aan de maatregelen, maar de angst en het verdriet van het verliezen van veiligheid heeft meer effect. Een van de uitingen aan die angst wordt gegeven door massaal te hamsteren, waarop bijna uitsluitend spottend gereageerd wordt. Nieuwslezers laten verbazing doorklinken in hun stem en op social media bijna uitsluitend berichten van mensen die anderen bespotten.
We worden in slachtofferpositie gemanoeuvreerd, een rol die hoe dan ook beangstigend is, zeker wanneer je niet weet van wie je het slachtoffer wordt en wanneer, maar bespot als we ons wenden tot de dingen waar we zelf nog wel controle over hebben. We lijken geen oog te hebben voor de angst zelf, en hoe die zich manifesteert bij hen die niet zo kwetsbaar zijn, maar zich wel onveilig voelen.
De anonimiteit van de ander betekent dat je je niet hoeft te bekommeren om wie je kwetst, maar de wetenschap dat jij die anonieme ander bent betekent gevaar en dus angst. Durf je echter nog te zeggen dat je naar de supermarkt gaat om bonen in blik te hamsteren, omdat je bang bent voor wat er nog gaat komen als je ziet hoe daarover gesproken wordt? Als je nog weet hoe de legitieme vragen van bezorgde burgers lacherig werden weggehoond door de experts bij het corona-vragenuur?
Ik herinner me dat Butler in haar bundel het volgende schrijft: “It is precisely because one does not want to lose one’s status as a viable speaking being that one does not say what one thinks.”
Ze beschrijft dat wat bespreekbaar is, en wat gezien wordt als een reële menselijke ervaring als instrument van censuur. Je zegt niet wat je beleeft, omdat je beleving zelf geen recht van bestaan heeft in de maatschappij. Vanuit die hoek bezien is het een fundamenteel probleem van de media ervoor te kiezen angst te bespotten. We weten allemaal niet hoe de komende tijd gaat verlopen, maar wel dat we elkaar hard nodig hebben als vijand waar je op kunt vertrouwen. Daarin is het meer dan nodig dat we elkaar uit de anonimiteit helpen en ruchtbaarheid geven aan onze individuele ervaring. Zien en gezien worden is de enige manier: representatie van je ervaring zorgt voor een gevoel van betrokkenheid. Hoe meer ervaringen we kunnen delen, hoe meer we kunnen zien dat de ander lijkt op ons, en niet zo anoniem is als we dachten.
Alleen op die manier kunnen we voorkomen dat we op termijn toegeven aan egoïstische verlangens die de gezondheid van anderen in gevaar brengen, de zorg overvragen en artsen voor onmogelijke keuzes stellen.
Verhalen vertellen aan elkaar over elkaar is de enige manier waarop we uiteindelijk het verhaal kunnen vertellen van hoe we gemeenschap vonden precies toen iedereen elkaars vijand was en daar uiteindelijk letterlijk beter van werden.





Praatjes met vreemden

Het is crisis, en de ziekte is overal, ook waar hij niet is, want we anticiperen haar komst. Vannacht hoorde ik mijn buurjongen in de slaapkamer onder mij hoesten alsof zijn longen eruit zouden komen, vanochtend speelt hij op straat met de andere kinderen. Kun je een kind vragen binnen te blijven als hij zich niet ziek voelt en de zon voor het eerst in maanden zich bijna de hele dag laat zien? Ik weet het niet; ik vraag me af of ik zelf nog naar buiten moet gaan, of dat ik het laat ten behoeve van anderen. Ik wil zelf ook naar buiten; ik hou van wandelen, van de zon en zeker de zon in de vroege lente. Maar ik hoef niets uit de supermarkt en zonder doel naar buiten voelt onverantwoord. Ik zou wc-papier kunnen inslaan, maar dat lijkt me onzin. Bonen in blik heb ik nog van toen de crisis op het punt was dat ook de voedselvoorziening op het spel leek te staan. Toen waren de supermarkten trouwens niet zo leeg; het lijkt alsof een virus gevaarlijker is voor de voedselvoorziening dan het gegeven dat de banken zouden omvallen en supermarkten hun distributeurs niet meer zouden kunnen betalen.
Dit is wat Ulrich Beck beschreef toen hij het had over wat hij noemt World Risk Society; de wereld waarin alles wordt gecalculeerd in risico’s; de inschatting van de waarschijnlijkheid van een aanstaande ramp.
Een risico dat zichtbaar is, is ook voelbaar lijkt het: als je buurvrouw naar het ziekenhuis moet omdat ze Covid-19 heeft, is erger dan klimaatverandering. Ook al vindt die tweede net zo goed in het hier en nu plaats; het voelt niet zo direct, want je ziet het niet en je merkt het pas als het al te laat is. Je merkt het alleen op anekdotisch niveau, terwijl de gevolgen van Covid-19 nu al een kroniek zijn die met uiterste zorg is opgetekend. Beck beschrijft hoe de wereld nu gedwongen is in kaart te brengen hoe ze eruitziet als het ergste gebeurt. We moeten anticiperen op welk risico het brengt, stelt Beck, en dat moet vanuit een mondiale gedachte, het kosmopolitisch moment, zoals hij het noemt. Je kunt als natiestaat niet meer denken vanuit jezelf; je moet in samenwerken met anderen, ook met degenen die je niet wil kennen. En hij heeft gelijk; Wuhan kon bijna niet verder van ons vandaan zijn, en Europa is nu de grootste haard van het virus. Alanna Sheikh, een gezondheidswetenschapper beschrijft in een buitengewoon actuele TedX talk dat we wel degelijk hadden kunnen voorspellen dat dit zou gebeuren. Dat het voorspeld is, maar dat er niet naar werd geluisterd, want menselijke expansiedrift gaat boven alles. Maar de mens die steeds dichter in de buurt komt van waar de wereld nog wild is, is de mens die in aanraking komt met de gevaren van die expansiedrift. Dat zijn de plaatsen waar je de virussen ontmoet waar je niet tegen bestand bent.
Er schieten termen door mijn hoofd, waarvan ik me afvraag of ze relevant zijn: Fear of Missing Out bijvoorbeeld. Zou dat de reden zijn dat mensen niet thuis willen blijven terwijl het moet? Dat je het idee hebt dat de wereld gewoon doorgaat, maar jij hier alleen zit te niksen? Of is het dat niksen zelf, waardoor je voelt dat je niets bijdraagt? Zijn we zo begeesterd geraakt van de neoliberale gedachte dat ijdelheid een zonde is, dat we bijna letterlijk niet meer weten hoe we op moeten houden?
Authoritarianisme. Er wordt immers al jaren geroepen dat ‘we moe zijn van experts,’ maar toch geloof ik niet helemaal dat dat echt waar is. Als je Covid-19 hebt ben je blij als er een expert aan je bed staat die weet wat ze moet doen. Experts zijn zinvol, blijkt juist nu. Maar gezondheidswetenschappers die op grote schaal kunnen kijken naar het verloop van een uitbraak hebben het lastiger in de publieke opinie. De beste stuurlui staan in de comments van nieuwsberichten over het RIVM. Misschien is het gebrek aan transparantie waar mensen tegen ageren. Maar hoe veel informatie is genoeg en hoe houd je het begrijpelijk? Uitleg die wel gegeven wordt ontmoet weerstand doordat ze uit de context wordt gehaald, of niet op kan tegen de angst van het volk. Je moet het hele verhaal vertellen, of alleen directieve opdrachten geven. Dat laatste lijkt nog de beste kans van slagen te hebben, maar transparantie is anders. Experts die denken voor anderen, en beslissen wat je wel en niet hoeft te weten. En dan? Je kunt dan alleen het gebrek aan uitleg ter discussie stellen, of geloven in wat een niet-expert je vertelt; je brengt de autoriteit in diskrediet en die reageert pas als het kwaad al is geschied. Gelukkig begint het herhalen van de boodschap door te dringen, en tot gemeenschapszin te dwingen nu we individualistischer zijn dan ooit. Ik voel die gemeenschapszin hier niet altijd; ik ontmoet met regelmaat expats, die na een paar jaar ook weer vertrokken zijn. Gewoon even op een andere plek geleefd hebben, is het streven. Ik zou willen dat we allemaal even op dezelfde plek zouden willen blijven, ons aan elkaar willen verbinden en niet als semi-toeristen, maar als ingezetenen door de stad zouden gaan waar we bekenden tegenkomen en praatjes kunnen maken met mensen die we niet kennen, maar waarvan we weten dat ook zij hierbij horen. Maar het is een risico te zeggen dat je verlangt naar gemeenschappelijke verhalen en praatjes op straat vanuit een linkse bubbel, want politieke correctheid voert hoogtij en fungeert inmiddels als censuur. Iedereen lijkt het verlangen naar gemeenschap wel te delen, maar het is moeilijk om toe te geven dat de tijdelijkheid van de vreemdeling een wezenlijk gevolg heeft voor wie we zijn als samenleving. Dat ook linkse mensen nauwelijks écht contact hebben met mensen in wijken waar veel moslims of andere minderheden wonen; welke verhalen delen we nu met mensen die hier generaties aan het opvoeden zijn? Ik vraag me wel eens af of we anno 2020 nog een februaristaking zouden organiseren als dat nodig zou zijn; of we nog steeds een gemeenschappelijk verhaal hebben, een ‘erbij-horen’ van mensen waarvoor we in opstand komen, omdat we verschillend zijn, maar onze gemeenschap delen.

We vergeten dat we hoogopgeleid zijn, dat wij de experts zijn die in abstracties denken over mensenrechten en vrijheden die voor iedereen gelden. We hébben gelijk. Natuurlijk. Ieder mens is even waardevol, moet dezelfde rechten krijgen en dezelfde plichten hebben. Maar het leven is geen abstractie; expertise is waardevol, maar moet worden uitgelegd en niet alleen degenen die het zelf kunnen uitzoeken moeten kunnen weten waarom de expert waarschijnlijk gelijk heeft. Met het instellen van de expert verplichten we onszelf tot het geven van uitleg. Met het oplepelen van abstracties verplichten we ons tot het waarnemen van de realiteit en het risico in te schatten; anticiperen op de rampen die ons te wachten staan, ook na Covid-19.
Voor mij dus geen wandelingetje vanmiddag, en geen extra blikje bonen. Mij lijkt het dat nu duidelijker is dan ooit dat we een gemeenschapszin missen, die verhinderd dat we begrijpen waarom we thuis moeten blijven, ook al schijnt de zon en houd je van meanderen in de vroege lente. Hadden we vaker een praatje gemaakt met wie er ook bij hoort, dan hadden we al geweten we dat we het voor hen deden.

© 2024 Ondoenlijk

Theme by Anders NorenUp ↑