Terwijl ik nog aan het ‘payslappen’ was (de leuke, want zelfbedachte, term voor ‘contactloos betalen’) lagen mijn boodschappen elkaar al in de weg op de rolband en begon de kassière met iets meer kracht dat wat mij betreft noodzakelijk was mijn boodschappen aan de kant te schuiven met de boodschappenbandsplitser. Ze vielen in een armzalig hoekje naast wat folders van de supermarkt, die altijd om onverklaarbare redenen precies daar liggen waar je er niets meer aan hebt zo’n folder tegen te komen. Ondanks dat het payslappen vrij snel verloopt, ben je toch altijd te laat voor wat vroeger het geoliede systeem was waarmee je je boodschappen al had ingepakt voordat je moest betalen. Ik kreeg de bon in mijn handen geduwd en spoedde mij naar de hoek waar mijn boodschappen op sisyfusiaanse wijze steeds maar bleven aanspoelen op  het metalen plaatje met de folders. Ik voelde me gehaast en begon als een wilde mijn boodschappen in de tas te proppen, terwijl ik hier en daar schichtig om me heen keek of mensen zich al begonnen te ergeren aan hoe langzaam ik was. Ik namelijk wel. Uiteindelijk vertrok ik, niet veel later, uit de supermarkt met, naar ik vermoed, een wat rood aangelopen hoofd en het gevoel dat ik totaal ongeschikt was om de oorzaak te zijn van dergelijke vormen van sociale obstructie. Ik heb nooit liever mijn boodschappen snel in een tas willen stoppen, en sinds we overal onze eigen tasjes mee naartoe moeten nemen merk ik dat ik steeds vaker last heb van dit soort sociale haast. Weg is de tak-tak-tak handeling van betalen, de kassabediende die je nieuwe kledingstuk opvouwt en in een tasje stopt en precies op het moment dat je betaling akkoord is het tasje aan je overhandigd, zodat alles soepel samenkomt en je zonder meer tijd dan nodig ruimte inneemt bij de kassa. Sociale haast. Geen echte haast, want je hoeft niet per se nu meteen weg, als die rij met mensen achter je je niet zo aan zou staren als ware je de vrouw met de baard  in een jaren ’20 rariteitenkabinet. Of misschien gewoon ‘de vrouw met haast’ in een jaren ’20 rariteitenkabinet.
Mijn zusje ging vorige week haar kranten wegbrengen. Terwijl ze bezig was bij de papierbak kwam de vrachtwagen aangereden die de papierbak altijd komt legen. Ze probeerde wat sneller te werken. De vrachtwagen stond voor haar en ze zag de mannen in de cabine wachten tot zij klaar was met haar spullen. Misschien wachtten ze wel geduldig. Misschien dacht mijn zusje van niet. Misschien dacht mijn zusje wel dat ze nu even op moest schieten met het wegbrengen van haar papier en probeerde ze het papier sneller door de altijd-te-zwaar-ingestelde klep te duwen, waardoor haar hand nog even bleef hangen en wat dikkig en rood uit de papierbak getrokken moest worden. Misschien duurde het daardoor nog wel langer dan het had geduurd als ze rustig aan had gedaan. Misschien werd ze nerveus en gestrest en wilde ze dat ze eigenlijk helemaal niet daar was op dat moment en was ze liever even opzij gestapt zodat de vrachtwagen vrij spel kon hebben en zij daarna in alle rust haar kranten kon weggooien, omdat kranten in een bak stoppen nog nooit zo’n grote motorische opdracht was geweest als nu. Sociale haast dus; ook zij is er niet ongevoelig voor. Dat gevoel dat iedereen op je staat te wachten en dat je dan moet opschieten, maar dat je echt niet sneller kunt, maar dat dat dan nog steeds niet snel genoeg is. Dat je net even iets te lang ergens bent waar je voor je gevoel al weg had moeten zijn, terwijl je gebogen gaat onder de staar van medemensen die veel minder ‘mede-‘ zijn op dat moment dan je zou hopen, want je voelt geen enkele vorm van sympathie of medemenselijkheid in hun blik. En dus wil ik altijd extra aardig doen tegen mensen waarvan ik het gevoel heb dat zij ook sociale haast ervaren, zodat ze weten dat ik wel ‘mede-‘ ben, en wel begrip heb voor hun positie. Maar wee je gebeente als je langzaam bent en geen enkele aanstalten maakt je daarover ongemakkelijk te voelen terwijl ik sta te wachten, want dan ken ik geen genade.
Ik wil niet zo zijn, maar juist omdat andere mensen zich wel gehaast voelen vind ik dan dat de niet-gehaaste medemens zich net zo ongemakkelijk zou moeten voelen bij hun onkunde snel te werken als mensen die wel weten wat sociale haast is. Bijvoorbeeld de mensen die nog even een praatje pot gaan houden met de kassière in de Ikea op zaterdagmiddag. Als ‘sterf’ een emotie was, dan is dat de emotie die ik op dat moment ervaar. Waar ik het al helemaal heb is bij mensen die in het OV met hun verrekte rolkoffers lekker op vakantie komen in Amsterdam zonder het minste besef dat er ook mensen in de stad zijn die gewoon naar hun werk moeten en dat het liefst doen zonder dat ze iedere twee stappen als een paard over koffervormige hindernissen moeten hupsen, omdat toeristen nu eenmaal nooit doorlopen met hun camera’s en hun selfie-sticks en hun gezelligheid. Sterf.

Er is geen irrationeler en onlogischer mens dan ikzelf. Ik droom van een wereld waarin niemand gehaast is, maar iedereen ook onmiddellijk voor mij aan de kant springt als ik eraan kom. En vooral droom ik dat iedereen zich net zo ongemakkelijk voelt als ik als ze niet opschieten. Maar waar ik nog het aller- allermeest van droom is van wat ik wil doen met mensen die klagen over hoe langzaam andere mensen zijn, of dat ze ‘weer in de verkeerde rij zijn gaan staan, zoals altijd’, de mensen die na twee minuten wachten al heel diep gaan zuchten in de hoop dat  je op zijn minst een blik van medeïrritatie zult geven, maar het liefst nog dat je zult overgaan in een luide en onvervalste klaagzang over de Onrechtvaardigheid van het grote Wachten waar je aan bent overgeleverd. En dat doe ik dan dus niet.

Als Elon Musk gelijk heeft, en we ons inderdaad in een simulatie bevinden, dan hoop ik dat we ons in een simulatie bevinden zoals in Rollercoaster Tycoon. Want die klagende mensen verdienen niets minder dan wat ik deed met de klagende ‘Gast 3825’ wiens gedachten niet meer bevatten dan ‘Ik hou niet van Achtbanen 2’, ‘Ik ben misselijk’, ‘Er zijn te weinig bankjes in dit park’ en ‘Ik vind geen vuilnisbak’ terwijl zijn hoofd steeds roder werd en hij ‘het park’ overal de schuld van gaf, ook al liep hij tot vijf keer toe langs een vuilnisbak met zijn -3 ogen. Ga jij maar even zwemmen in het water van ‘Boomstammen 1’, dan koel je wel af. Of ga maar even op het eiland voor chagrijnige kutmensen staan, tot je klaar bent met zeuren.
Ik stel voor dat we in ieder winkelcentrum een soort kooi maken, of een zwembad, waar we deze mensen ingooien, zodat iedereen die last heeft van sociale haast rustig kan inpakken. En misschien kunnen we er bij tijd en wijlen ook een rolkoffertje inmikken, gewoon omdat alle rolkoffertjes, behalve die van mij natuurlijk, duivelse martelwerktuigen zijn die het verdienen op brute wijze aan hun eind te komen.