Ik zou willen dat ik dom was.
Dan zou ik willen ruilen,
en mijn leven lang gaan huilen,
Maar blij zijn omdat jij nu mij was.
Ik zou willen dat ik al oud was.
Dan zou ik willen ruilen,
En mijn leven lang gaan huilen,
Zodat jij mijn leven kon leiden,
en ik het jouwe tot ik dood was.
Mijn opa zong het eerste couplet voor de hamster. En ik het tweede. De hamster was van mijn opa, maar ik ging voor hem zorgen en we vonden het allebei heel zielig dat hij in een kooitje zat. Ik was de hele tijd maar bezig om zijn poepjes op te ruimen en het hok groter te maken. De hamster leek het niet veel te interesseren; hij liep ondertussen overal doorheen. Ik probeerde hem nog uit te leggen dat hij even moest wachten totdat ik de hele kamer met zaagsel had bedekt, zodat hij een heel groot kooitje had. Ik vond het nog steeds zielig, maar dan kon hij in ieder geval iets meer rondlopen dan nu. De hamster luisterde helemaal niet naar mij. Vreemd, want ik had nog wel zo’n mooi liedje voor hem gezongen. Ik wilde hem uitleggen dat ik de snoeren van de lampen nog weg moest werken, want daar kon hij over struikelen, maar hij wandelde gewoon verder. Ik probeerde hem op te pakken, maar hij was te snel. Ik moest een beetje huilen, want die arme hamster zou nooit begrijpen dat ik het goed met hem voor had. Zo gaat dat met mensen en dieren. We hebben ze al zo vaak zo slecht behandeld dat ze gewoon niet meer luisteren, want meestal zijn het toch allemaal leugens. En nu was de hamster al verder gerend, en liep door het hele huis, terwijl ik nog helemaal geen zaagsel had neergelegd. Mijn opa zat ondertussen op een boot met mijn oma, en ik kon niet meer naar hem toe om te zeggen dat ik de hamster kwijt was. En toen werd ik wakker. Eerst drong het niet zo tot me door, maar na een paar seconden realiseerde ik me dat ik nog niet voor de hamster had gezorgd! En toen bedacht ik me dat ik helemaal geen hamster heb, maar twee katten, en dat het maar goed is dat die hamster niet los rondloopt in mijn huis, want anders was hij al lang gesneuveld. Terwijl ik opstond bleef de droom nog een beetje door mijn hoofd spoken. Ik vroeg me af waarom ik over hamsters droom en waarom ik liedjes droom, volledig met tekst en melodie. Ik kwam er niet helemaal uit, maar ik bedacht me wel dat de droom er volgens mij vooral over ging dat ik zo’n hekel heb aan kooitjes. Ik kan er niet zo goed tegen als dieren in kooien zitten. Dierentuinen, circusberen, showhonden; het is allemaal niet aan mij besteed. Ik vind die Freek Vonk ronduit irritant. Ja, hij is bioloog en ja, hij weet het vast beter dan ik. Maar waarom moet je die beesten de hele tijd vastpakken en meenemen naar studio’s en met grote lampen en camera’s op ze inzoomen? Laat ze met rust. Waarom kunnen we niet gewoon alle dieren lekker vrij laten en ze hun gang laten gaan, zonder ze af te maken of op te eten of te mishandelen? Nou ja, het is natuurlijk vechten tegen de bierkaai als zelfs biologen het niet met mij eens zijn, maar ik dacht er dus zomaar over na, terwijl ik mijn thee aan het zetten was. En toen dacht ik aan een van mijn lievelingsgedichten. In het lokaal van meneer Gerritsen van wie ik vroeger Nederlands kreeg hing een poster met een gedicht van Cees Buddingh’, ik heb het volgens mij wel duizend keer gelezen. Ik houd van de dagelijkse eenvoud in poëzie, want soms kun je in een paar zinnen onomwonden en toch poëtisch zeggen wat je bedoelt. En toen dacht ik aan de poster die hing in het lokaal van meneer Schetzer, van wie ik vroeger Engels kreeg. Een poster van Hemingway met een citaat van hem erop: ‘All you have to do is write one true sentence.’ En dat heeft meneer Buddingh’ gedaan:
mooi is een kooitje
met een kanarie erin
heel mooi ook een kooitje
met een parkiet erin
met een merel erin, met een kolibri erin,
met een slavink erin, een bos wortelen erin
blokjes marmer erin, een glas water erin
maar het mooiste is eigenlijk
een kooitje met niets erin