Na een dreigement van mijn tandarts dat ze mij uit het bestand zou verwijderen als ik niet eens voor controle zou komen besloot ik, 2 maanden later weliswaar, maar eens een afspraak te maken. Niet dat ik bang ben en daarom niet kom, ik vergeet het gewoon. De laatste keer dat ik er was, was vorig jaar, om mijn verstandskies te laten trekken.
Mijn tandarts is een aardige vrouw, erg klein, ongeveer 1,50m schat ik, en ze geeft een slap handje als je binnenkomt. Een slap handje dat in geen verhouding staat tot wanneer ze haar witte handschoentjes heeft aangetrokken en tekeer gaat in je mond. Bij de controle was alles nog ok, hoewel ik erop gewezen werd dat ik tandpasta dien te gebruiken op mijn ragertjes. Het was de eerste keer dat ik bedacht dat ik zou zeggen dat ik wel flos, omdat ik de keren daarvoor de genadeloze waarheid sprak en daarvoor genadeloos werd beloond met een boze blik en een diepe zucht. “Je moet wel flossen, anders krijg je tandsteen onder je spalkje.” Ze heeft gelijk, ik heb dus al snel tandsteen onder mijn spalkje. Een spalkje dat op mijn ondertanden zit, omdat ik van mijn 9e tot mijn 13e beugels droeg van de variatie: blok, blok met petje, slotjes, slotjes met plaatje, en tenslotte alleen een plaatje. Ik had een overbeet van 9mm, waardoor ik 4 jaar lang door de hele molen ben gegaan met als resultaat spalkjes op mijn boven- en ondertanden, een heleboel gaatjes, en dus regelmatig tandsteen.
Een heleboel gaatjes? Ja. Die gaatjes zijn ontstaan door de ringetjes die om je kiezen worden geplaatst wanneer je een slotjesbeugel hebt. Zulke ringetjes zitten namelijk wel strak, maar niet zo strak dat er geen etensresten of bacteriën tussen kunnen komen. De rest laat zich raden. In 1999 werd ik aan vier kanten in totaal zeven keer gevuld. Maar één kies is het leed van een vulling bespaard gebleven. Lang leve de slotjesbeugel.
Vooruitspoelend van 1999 naar een week geleden: ik zat in de tandartsstoel en werd grondig onderzocht. “Mmmm….Ja..Dat spalkje zit los? Niet gemerkt?” Nee, ik had het niet gemerkt. Het was ook niet zo erg, zei ze, het was maar één stukje dat los zat. En er was een kies blauw uitgeslagen. Die moest opnieuw gevuld. “Ik snap niet dat je dit niet gevoeld hebt, er is een stuk afgebroken.” “Van mijn kies?”, vroeg ik geschrokken. “Nee, van je vulling.” Aangezien een vulling een levenloos object is en ik er weinig tot geen emotionele band mee voel vond ik het niet zo erg dat hij was afgebroken en al helemaal niet dat ik dat niet had gemerkt. Dat ik de ramp onderschat had zal nog blijken uit komende anekdote. “We maken een afspraak voor volgende week, dan ga ik die kies opnieuw vullen. Wil je een grijze of een witte vulling?” Wat is dat voor vraag, dacht ik. Eindelijk mocht ik kiezen (1999 was de kwaliteit van witte vullingen nog zo erbarmelijk dat ze door iedere tandarts werden afgeraden.) Ik mocht kiezen tussen een grote klomp grijze vervuiling in mijn mond, of een mooie witte, onzichtbare vulling die mijn mond zou beschermen tegen verrotting en de boel zou verfraaien. “Wit.”
Een week later, vandaag om precies te zijn, lag ik weer in de tandartsstoel. “Wil je een verdoving?”, vroeg ze. Ik zei dat ik het niet wist. Ik zei dat ik nog nooit een verdoving had gehad voor het vullen van een kies, maar dat ik niet wist of het vervangen van een vulling erger zou zijn dan het vullen voor de eerste keer. “Ik zal eerlijk zijn,” zei ze, “het ziet er niet goed uit.” Niet goed, niet goed? Wat betekent dat? Dat je mijn kies moet uitboren en dan zo lang aan het boren bent tot je per ongeluk de hele kies weg hebt geboord? Moet ik een kroon? Krijg ik dan zo’n lelijk zwart randje? Zijn mijn zenuwen al afgestorven? Heb ik daarom niets gevoeld? Wat is er aan de hand? Zeg iets!
“Hmmm, ja, doe maar een verdoving.” “Ja? Ok.” Ze klonk beteuterd, terwijl ze eerder nog zo complimenteus was geweest toen ik zei dat ik nog nooit een verdoving had gehad. Ik zwichtte, meer voor het angstscenario in mijn hoofd dan voor de pijn die ik verwachtte. En toen begon ze.
Het interessante van de tandarts is dat ze zich omringd met allerhande martelwerktuigen waarvan je als leek nooit precies weet waar ze toe dienen. Dat stokje met aan iedere kant een haakje, is dat om je wangen definitief uit elkaar te halen door ze aan weerszijden vast te haken? Of gewoon om stiekem een gaatje te peuteren zodat je bij de volgende controle nog een keer gevuld moet worden? Daar lig je dan. Hulpeloos. Eerst krijg je dat kleine stofzuigertje in je mondhoek opgehangen; prima, geen probleem, denk je nog. Dan gaat ze even rondpoeren met het haakje. Het spiegeltje erbij. Ook geen punt. En dan. En dan. Dan komt de grote stofzuiger, en zie je dat ze vanuit de andere kant het boortje pakt. Niet de grote boor, die zo lekker door dreunt, maar het kleine boortje, dat klinkt als een zwerm muggen die in een vergadering hebben besloten dat ze je gaan vermoorden en wel meteen.
Mmmmmjiiieeeeeeeee……… Ik hoef het maar te horen en onmiddellijk merk ik dat mijn lichaam wilde dat het een schildpad was. Mijn tenen schieten mijn voeten in, mijn nek wil ergens in schieten, maar die ligt in een knik achterover, mijn handen doen alsof ze iets kunnen bijdragen aan deze hel door lastig te gaan doen op mijn buik en verder verkrampt iedere spier totdat ik ook mijn ogen samenknijp en mijn tandarts vraagt: “Gaat het?” en ik zeg: “Ja, hoor, prima.” Prima, het is helemaal niet prima. Ik haat dat ding. Ik haat het. Als het geen geluid zou maken was het prima geweest. Maar deze Hitler-boor hoor je niet alleen op je af komen, je hoort hem ook extra genieten zodra hij je kiezen raakt. Mjiieeee, lekker boren, lekker je mond helemaal kapot maken, ladieda. Stop, stop, boortje. Stop.
Mijn tandarts en ik lijken een ander beeld te hebben van wat pijn kan doen. Ze meld het bijvoorbeeld als ze de verdovingen geeft (ja, twee, de eerste had te weinig effect, waardoor de Hitler-boor de gelegenheid had op mijn zenuwen te dansen terwijl ik het voelde): “dit geeft een prikje.” Ik voelde nauwelijks iets. Over de grote boor zegt ze: “Dit voel je trillen.” Dat klopt, maar het is een verademing na de marteling van de kleine boor. En dan een klemmetje dat ze om mijn kies zet: “Dit voel je even.” Het was een tikje tegen mijn tand, meer niet. Ze schijnt totaal niet door te hebben dat het ergste van het ergste in haar mandje met haakjes, spiegeltjes en boortjes het kleine boortje is.
Ze boort een goede 30 minuten, dan vult ze de kies en als ik eindelijk (Eindelijk!) mijn inmiddels verkrampte kaak weer dicht mag doen, zegt ze: “Ik had het een beetje onderschat, als ik eerlijk ben.” Ja, ik ook, denk ik. En geef haar een glimlach met mijn mooie witte kies.