Het is een unieke tijd waarin tegenstellingen elkaar ontmoeten: ziek – gezond, binnen – buiten, lokaal – mondiaal, individu – gemeenschap, jezelf – de ander. Corona heeft ons leven in twee weken omgegooid, en waar we dachten binnen tegenstellingen te kunnen leven komen spanningsvelden naar boven als de contouren van een geliefde onder de lakens. Hoe kun je je persoonlijke verlangens om buiten te zijn in de lentezon verenigen met de noodzaak binnen te blijven ten behoeve van de gemeenschap? Wat is die gemeenschap? En wat is de verantwoordelijkheid van het individu ten opzichte van de gemeenschap en de omgeving? We dachten in alle vrijheid in een mondiale wereld op avontuur te kunnen, maar de gevolgen van Covid-19 zijn zodanig dat we worden gedwongen het lokale opnieuw te gaan zien als avontuur, en als thuis. We waren gewend te leven in de Liquid Modernity van Zygmunt Bauman, waarin veiligheid wordt opgeofferd voor meer vrijheid, vrijheid om te consumeren, maar we worden nu gedwongen een stap terug te doen naar de maatschappij zoals Freud die beschreef, waarin vrijheid opgegeven werd voor orde en veiligheid. Over wiens veiligheid hebben we het hier dan precies? Voor wie geven we de vrijheid op? We doen het voor onze eigen veiligheid voor zover we ons bedreigd voelen, en voor de veiligheid van de ander die in grote mate anoniem is en losstaat van onze individuele identiteit. Dat laatste is overduidelijk een probleem. We zijn vreemden voor elkaar geworden; Covid-19 maakt duidelijk dat we niet meer weten wat het is lokaal te leven en gemeenschap te hebben. We zijn afhankelijk van social media om ons te laten informeren over wie er hulp nodig heeft, en bieden dat vervolgens weliswaar graag aan, maar we willen wel op avontuur kunnen als we dat zelf willen. Individuele vrijheid is ons grootste goed, artsen en virologen ten spijt. “Het volk wars van betuttelingen, geen uniform is heilig.” In een lied klinkt het aandoenlijk, maar eigenlijk laat zo’n tekst vooral zien dat we liever dreiging vormen dan bescherming bieden, wanneer het van onszelf een offer vraagt.
Het probleem is dat we niet alleen losstaan van elkaar, maar ook ons ook los voelen staan van het gevaar; we nemen geen verantwoordelijkheid voor de dreiging die we zijn voor de ander. Hoe kunnen we het gevaar in onszelf onderkennen zonder het gevoel te hebben dat we er minder mens door worden? In Maps of Meaning beschrijft Jordan Peterson dat je niet kunt weten hoe zeer je een mens bent, en wat het is een mens te zijn, totdat je oprecht in staat bent jezelf in te denken als een kampbewaker in Auschwitz. Kortom, je moet het kwaad in jezelf onderkennen, omdat het een integraal deel is van het mens zijn, en dus van jou. Nu wil ik niet suggereren dat een middagje op het strand gelijkgetrokken mag worden met wat er in concentratiekampen is gebeurd, maar iedere vorm van dreiging-zijn vraagt van ons het kwaad in onszelf te erkennen.
Toch lijkt het niet goed te lukken; was dat wel het geval, en leefden we bewust van hoe gevaarlijk wij zijn én in de wetenschap dat we ‘goede’ mensen zijn, dan hadden we er waarschijnlijk voor gekozen ons te houden aan de beperkingen. Het is niet dat het niet lukt omdat we in de basis ‘slechte’ mensen zijn, als wel dat het slechte in onszelf niet onderkent wordt en daarom vrij blijft van verantwoordelijkheid. De media helpen ons daar niet bij; zij spreken over de ‘strijd’ tegen het virus, en over collectieve actie. Een onzichtbare vijand en een massa die zo groot is dat je er als individu in opgaat. Het zorgt ervoor dat verantwoordelijkheid overal ligt, maar het toch gemakkelijk blijft jezelf buiten schot te houden en jezelf boven het belang van de gemeenschap te stellen. Onze vrijheid is zo groot dat we bewust zullen moeten kiezen voor de gemeenschap, en daar offers voor moeten maken. Onze vrijheid is zo groot dat we zullen moeten kiezen voor opsluiting, veiligheid, orde en structuur. We moeten erkennen dat het individu steeds een integraal deel vormt van dat waar wij ons nu als persoon aan kunnen onttrekken.
De vraag is welke weg we in moeten slaan om daar uit te komen. Felix Guattari, Franse filosoof en psycholoog heeft in zijn essay ‘De drie ecologieën’ en poging gedaan. Hij stelt voor dat we het zelf opnieuw interpreteren vanuit een driehoeksverhouding; dat wat hij ecosofie noemt. Een ‘ethisch-politieke articulatie van milieu, sociale relaties en menselijke subjectiviteit.’ Dat wil zeggen, we bezien de omgeving in zowel internationale als nationale context, reconstrueren sociale structuren om te komen tot een nieuw groeps-zijn en relateren het zelf op een andere manier aan die twee, en aan ons lichaam, onze geest en de betekenis van leven en dood. Let wel, dit is geen verlangen naar het verleden of de nostalgie van extreemrechts waarin nationaal-politiek hoogtij viert en sociale posities duidelijk en rigide zijn. Het is de articulatie van de noodzaak om het mens-zijn te reconstrueren binnen de omstandigheden van vandaag de dag. Dit alles klinkt nogal vaag, en Guattari staat dan ook niet bekend om zijn leesbaarheid. Maar dat wil niet zeggen dat hij niets zinnigs te zeggen heeft.
Om concreet te maken welke driehoeksverhouding bij bedoelt kunnen we kijken naar de Covid-19 context: gezondheidswetenschappers waarschuwden al langer voor de menselijke expansiedrift, omdat die, als de mens te dicht komt bij wat nog ‘wild’ is, ze ook in aanraking komt met de dingen waar ze niet tegen bestand is, zoals een onbekend virus. Wuhan kon bijna niet verder van ons af liggen en toch is Europa de grootste haard van het virus. Dit is wat Guattari ziet als een probleem.
We weten niet hoe te leven hier en nu, met onszelf, de ander en de omgeving. Uit deze crisis komen vereist dus meer dan alleen het ‘managen’ van de omstandigheden, en blijven leven zoals we deden. De omstandigheden veranderen zo snel dat er iedere dag opnieuw gemanaged moet worden. De ‘omstandigheden’ is een term die onszelf buiten beschouwing laat, zowel in sociale als individuele zin, en daarmee een verkeerd beeld schetst van wat er aan de hand is. In de visie van Guattari bestaan we alleen op het kruispunt van de omgeving, het sociale en het individuele hier en nu. Dat wil zeggen: het nu bestaat alleen op dat kruispunt, ik besta alleen op dat kruispunt, evenals de omgeving, en de groep.
Die kruispunten zijn dus druk en vluchtig; we passeren elkaar en het moment in de tijd, bestaan maar heel even op het ene moment precies zoals we dan en daar zijn. Zo vluchtig dat we niet gewend zijn het moment als zodanig te onderkennen, maar te doen alsof we bestaan als enkeling in continuïteit van persoonlijk verleden en toekomst, in plaats van in relatie met de ander of de omgeving in het nu. Vanuit de hoek bekeken is het niet vreemd dat we een onbedwingbare drang hebben naar buiten te gaan, de regels aan onze laars te lappen. Zonder besef van de tegelijkertijd vluchtige en permanente staat van ontmoeting met het sociale en het milieu is het gemakkelijk te denken dat we het ‘buiten’ nodig hebben als bron van creativiteit of misschien wel alleen maar om ons eigen bestaan te voelen. We leven vanuit een continuïteit in ons persoonlijk narratief, maar niet in het moment in relatie tot dat wat ons als individu raakt. We denken aan ons toekomstige zelf op een sterfbed met mooie verhalen uit het verleden over avonturen van buiten, niet vanuit een bewustzijn van hoe wij de ander of de omgeving raken en welke verantwoordelijkheid ons toekomstige zelf onder ogen moet komen.
Dit geldt niet alleen voor Covid-19; het is een fenomeen dat we vaak terug kunnen zien. Het is waarom klimaatverandering zo traag omkeerbaar is; zo lang we onszelf individueel niet ziet als onderdeel van, zullen we onszelf buiten beschouwing laten als zijnde van invloed op. Onze huidige levenshouding permitteert het ons door te gaan met leven als altijd, waarbij we geen ruimte laten voor de mogelijkheid van een ‘ons’, een collectiviteit. Ook hier spelen de media een rol: er is geen taal voor de vereniging van het grote en het kleine; verhalen gaan ofwel over micro-niveaus, zoals individuen, of over statistiek, ofwel het grote. Het grote probleem van complexiteit: het is vrijwel onmogelijk om met de beschikbare vertelvormen te komen tot iets dat recht doet aan Guattari’s driehoeksverhouding. We snappen het gevaar van CO2 uitstoot, maar we kunnen niet echt bevatten hoe onze persoonlijke wens om vlees te blijven eten van invloed is op de statistieken die ons gepresenteerd worden door de wetenschap. Er bestaat geen verhaal voor ons, waarin we onszelf zien als onderdeel van een gemeenschap, met invloed op het sociale en de omgeving. Een crisis als deze maakt duidelijk wat de tol is die geëist wordt voor het gebrek aan zo’n ecosofisch narratief.
Wij zijn zelf verantwoordelijk voor dat narratief; een vertelvorm die iets stelt tegenover de cijfers, de analyse, de tegenstellingen en de brede woorden die onvoldoende recht doen aan wat het is om te bestaan op een drieledige as, die vooruitkijken met modellen en voorspellingen doen, en alleen vanuit het verleden richting geven aan het hier en nu. Wij zijn zelf verantwoordelijk, want wij zijn het die bestaan op die as, en die kunnen spreken vanuit het heden. Waarom zouden we dat doen? Omdat werkelijk begrip van wat er nu gebeurt komt pas als er heterogeniteit ontstaat; we zouden met dit narratief dus iets plaatsen naast dat wat er al is, om een hiaat op te vullen.
Om dit te doen is luisteren, begrijpen en vertellen noodzakelijk. Maar dat brengt problemen met zich mee, want er is geen vertelvorm die wel in staat is recht te doen aan de complexiteit van het bestaan. Daarbij kan niet iedereen naar iedereen tegelijkertijd luisteren, en tegelijkertijd vertellen. Een nieuwe vorm van verhalen is dus een zoektocht, waarin gezocht moet worden naar welke grenzen we trekken in wat gehoord wordt en wie er mag spreken, maar ook naar een continu bewustzijn van dat wat niet gehoord wordt en wie het zwijgen wordt opgelegd.
Onze drang om verhalen te vertellen is gelukkig groot, en het is gedragsmatig misschien wel precies dat wat mensen onderscheid van andere dieren. Desondanks is voor de ontplooiing en borging van deze kwaliteit weinig maatschappelijke ruimte, en daar waar ruimte is wordt waarheid en leugen door elkaar heen verteld en zijn we niet in staat het een van het ander te onderscheiden.
Guattari vraagt dus veel van ons; we beginnen reeds met een achterstand en hebben een flinke weg af te leggen voor we in staat zijn het kleine, individuele verhaal te herkennen als onderdeel van het grote, zonder in onze veelheid onzichtbaar te blijven voor verantwoordelijkheid.
Hoe geraken we op die weg? En wie faciliteert dat? Met andere woorden: waar gaan we die verhalen tegenkomen? Hier ligt de taak van de media. Zij zullen de cruciale rol op zich moeten nemen, om de hardheid van de realiteit weer te geven zonder verantwoordelijkheid af te wenden of de werkelijkheid minder complex en vluchtig voor te doen dan ze is. Aan ons de taak om te begrijpen, te luisteren en te reageren waar nodig.