Hij ging door het bos, op die springerige manier, zoals satyrs dat kunnen. Zij bekeek hem en vroeg zich af of hij nou net deed alsof hij haar niet gezien had. Hij speelde het in ieder geval goed. Er waren geen mooie woorden, geen lange zinnen, geen dromerige liedjes. Maar hij was er, en zij was er. Was dat niet genoeg? Het was altijd genoeg geweest. Ze begon zijn melodie te zingen, en op hetzelfde moment begon hij op zijn fluit te spelen. Het was een verhaal van kou en regen, van wezens in grotten en van lange nachten waarin alleen maar gedanst werd en gedronken. Ze zong met hem, hij speelde met haar en samen dansten ze tot het ochtend werd. Ze werden dronken, ze giechelden, lachten en zwommen in de nacht. Die nacht zouden ze niet gaan slapen. En toen het ochtend was? Toen was er groen; groen aan de bomen, groen op de grond. Het gras had een nieuwe kleur gekregen, er zaten blaadjes aan de bomen en hier en daar zagen ze voorzichtige scheuten van anemonen en krokussen. En terwijl ze samen liepen en zagen dat ze de wereld veranderd hadden begon hij opnieuw te zingen. Een langzame melodie, vol hoop, vol vreugde. Natuurlijk zong ze mee. Ze kende al zijn melodieën, en alles wat ze niet kende zong ze alsnog foutloos mee. Dat was hun band. Zij hoorden bij elkaar. En ze hoorden bij de bossen, bij de natuur en bij alles wat leeft. Hun melodie bracht de vogels weer tot leven. Alsof ze altijd hier gebleven waren was ineens het bos gevuld met het gekwetter van merels, gaaien en spreeuwen. Er was een konijn dat om eten vroeg, er was een big die op zijn buik geaaid wilde worden. En toen. En toen. En toen was daar de zon. Eerst één straal. Door het verse bladerdek kwam een straal zonlicht tevoorschijn. De big ging op zijn rug liggen en terwijl de nymf hem over zijn buik aaide lachte hij tevreden en rolde rond in het gouden licht. En na die ene straal volgde er meer, zoals dat altijd gaat met zonnestralen. De zon scheen met al haar pracht en het hele bos werd wakker. Tulpen ontsprongen, de resten sneeuw die er nog lagen smolten weg, en de verse knoppen aan de bomen werden langzaam roze blaadjes die de voorbode zouden zijn van kersen, appels en andere vruchten. De rivieren liepen vol met het water uit de hoge bergen, dat ooit ijs was, en ooit weer ijs zou worden. De nymf keek naar de satyr. Hij keek naar haar. In die blik vertelden ze elkaar wat ze allebei al wisten: het was tijd om afscheid te nemen. Hun werk zat erop. Maar ieder jaar hoor je ze weer, en je kunt ze zien. Dus let goed op als je een eenzame narcis ziet, of een groepje sneeuwklokjes. Dan zijn ze niet ver weg. En als je goed luistert kun je ze horen zingen. En als je echt durft kun je meezingen. En als je goed kijkt weet je wat ze je komen vertellen: de lente is begonnen.