‘Dus, jullie zijn een soort van gezelschap of zoiets, een soort groep,’ zei hij. ‘Nou,’ zei ik, ‘we zijn niet officieel een gezelschap. Meer ad hoc ontstaan eigenlijk.’ ‘Oh, nou, ik heb nog wel iemand die ook heel erg ad hoc is.’ Zo, dacht ik, jij bent dronken. ‘Ja,’ ging hij verder, ‘dan kun je me wel een beetje zo aan staan kijken, maar ik meen het hoor.’ ‘Ja, ik geloof je wel.’ ‘Ja, maar dan hoef je niet zo te kijken. Kijk, mijn vriendin die doet ook allemaal theaterdingen enzo. Nou ja, ze zit nu op een soort cursus. Daar zit ze middenin, weet je wel. Dus die kan ook dingen met theater.’ Ik moet over twee minuten op. Houd je kop of ik schud je door elkaar, dacht ik, maar dat zei ik niet. ‘Wat leuk voor haar, misschien moet ze eens kijken of ze zelf een voorstelling kan maken.’ ‘Ja, dus als je even je e-mailadres geeft, dan zeg ik dat ze je moet bellen.’ Godver kut. Laat me met rust. Ik moet zo op en ik zit er helemaal niet in. Oh, en waar is in vredesnaam mijn boek. Waar is mijn boek? Oh nee, waar heb ik dat boek gelaten? ‘Ja, anders mailt ze mij een keer. Leuk hoor, moet ze zeker doen. Het adres is winniedepoeh@live.nl.’ ‘Winniedepooh? Met dubbel O?’ ‘Eehm, ja hoor.’ Ik kijk naar buiten, en daar staat de locatiemanager te seinen dat we op moeten.
Dit weekend stond ik op het Café Theater Festival met mijn (onze) eigengemaakte voorstelling Get in Her Mind, Get in Her Bed. Het was ontzettend leuk, maar ik ben dat weekend zes keer gestorven aan decompensatio cordis theatrum, beter bekend als theatraal hartfalen. Zes keer ben ik gestorven, en niet een beetje, maar ik was echt goed dood. Net als mijn medespeler en -maker, die het hele weekend gerookt heeft als een ketter en iedere keer 5 minuten voor aanvang mij vroeg of het toch niet een beter idee was dat we een ander vak zouden uitkiezen. Kennelijk zijn wij allebei niet zo goed in survivallen, wat in mijn geval best gek is aangezien ik al vanaf mijn dertiende de SAS survival guide in huis heb. Na het zesde overlijdensgeval dit weekend heb ik de gids dus maar weer eens uit de kast gehaald, om te kijken wat ik er van zou kunnen leren. De SAS survival guide stelt dat overlevingsvaardigheden als een piramide in elkaar zitten; de onderste laag is de wil om te overleven, de tweede is kennis (waarmee je zelfvertrouwen krijgt en angsten verdwijnen, aldus de gids. Zelf denk ik dat ik hier de mist in ga: ik weet er niet veel meer van, maar er was zeker weten angst.) De derde laag is training, waarmee je vaardigheden kweekt en onderhoudt. De top van de piramide, ten slotte, is de ‘kit’, oftewel de spullen die je bij je hebt die je helpen te overleven. Ik heb zelf best wel veel spullen, maar niet veel waarvan ik denk dat ze me helpen overleven. Ik overweeg daarom om voortaan iets meer kapmessen te kopen, en iets minder boeken. Op dit moment bezit ik namelijk best veel boeken en vrijwel geen kapmessen, en het lijkt me dat dit mijn overlevingskansen aanzienlijk beperkt. Ik wijt de twaalf sterfgevallen van dit weekend dan ook aan het volledig ontbreken van kapmessen gedurende de gehele periode, en zeker gedurende het moment dat er in het naburige café, dat wij als toevluchtsoord gebruikten, een dronken stamgast vastberaden was te zorgen dat zijn vriendin in mijn volgende voorstelling zou gaan spelen. Natuurlijk dien je rekening te houden met dit soort dingen als je in een café gaat spelen, en nu vind ik het zelf vooral bijzonder hilarisch, maar op dat moment even niet. Het blijft iets geks, die rare angst die je hebt voordat je op moet. Hoe vaak je ook gerepeteerd hebt, en hoe vaak je ook gespeeld hebt, je komt er nooit helemaal vanaf. En misschien is dat maar goed ook; zonder die spanning zou ik veel minder goed spelen. Dus juist als er iemand is die mij afleid van mijn concentratie met bijbehorende zweetoksels moet diegene vervloekt worden en gehaat totdat de voorstelling voorbij is. Nu moet ik bekennen dat ik betreffende stamgast daarna niet ineens een heel sympathiek individu vond, want hij was niet zo heel erg aardig (in tegenstelling tot wat hij van zichzelf dacht), maar ik vind het na afloop van de voorstelling in ieder geval ineens allemaal een stuk minder relevant. Want wat blijft het toch leuk om te spelen, en wie was eigenlijk die vent die mij voor aanvang lastig viel? En heb je gezien hoeveel mensen ons in vreemde kroegen aan schoten om ons te vertellen hoe leuk ze onze voorstelling vonden? Ja, en hoorde je hoe hard ze lachten toen je van je trapje viel? Geniaal. Wat kan mij die dronken idioot eigenlijk schelen. Ik wil gewoon nog een keer op!