Dit schreef ik de dag na de aanslagen in Brussel:
Ik weet het niet meer. Gisteren was ik kwaad. De hele dag. Ik ben nooit kwaad behalve als ik ongesteld moet worden, dus dan is het belachelijk en niet erg, alleen irritant. Nu was ik echt kwaad. Ik was zo boos dat ik imaginaire gesprekken met mensen had alleen maar zodat ik iemand had om tegen te schreeuwen. Toen ging ik verbeten van woede zitten en weigerde om rustig te worden. Ik douchte, tegen mezelf zeggend dat ik vroeg of laat zou moeten ophouden met kwaad zijn, maar ik zei terug dat ik daar geen zin in had en dat ik zelf wel zou uitmaken of ik zou ophouden met kwaad te zijn. Ik ging kwaad naar bed. Ik stompte in mijn kussen en staarde briesend naar het plafond totdat ik verbeten van woede in slaap viel. Toen ik vanmorgen wakker werd was ik nog steeds kwaad. En ergens is de boosheid heerlijk. Eindelijk voel ik weer eens iets bij het leed waar ik verdoofd van was geraakt. Nu weet ik het niet meer. Ik ben kwaad vanwege alle kutmensen op deze klotewereld die ofwel alleen maar geïnteresseerd zijn in zichzelf, of buitengewoon hard hun best doen anderen het leven zuur te maken. Ik ben ziek van de eindeloze stroom betweters met hun analyses en genuanceerde artikelen en van hen met de ongenuanceerde woordenbrij. Niets helpt. Niemand heeft een alternatief. We zijn kapot. Het is klaar. Niemand weet het antwoord waar de democratie en de grenzeloze tolerantie nooit eerder over na heeft hoeven denken: hoe geef je iedereen recht op een mening terwijl je tegelijkertijd wilt kunnen bepalen welke mening goed is. Ik lees het interview met Hafid Bouazza en vraag me af of hij het wel weet. Moet je een ander zijn ‘cultuur’ gunnen als die zelf zegt dat te willen en jou er niet mee lastig valt en je zelf niets van die cultuur weet? Is dat dan onderdrukking? Ik lees de voetnoot van Arnon Grunberg. Klopt het wat hij zegt? Als het klopt dan zitten we vast in een eeuwige paradox. Als het niet klopt ook. Of we perken onze vrijheid in en daarmee winnen ‘zij’, of dat nou IS is of Wilders. Of we doen dat niet en laten ‘hen’ allemaal hun gang gaan, waarmee ze ook winnen. Het enige dat we nog kunnen doen is zelf radicaliseren. Dus dat doe ik. Ik verklaar het hier met volle overgave, omdat ik geen uitweg meer zie. Ik geef alles op. Alles. Ik zal heus nog de bewegingen doorgaan om in mijn eigen bestaan te voorzien: naar mijn werk gaan, praten met mensen, eten, drinken, slapen, maar het kan me niet meer schelen. Alles is hol en betekenisloos in deze niet-navigeerbare patstelling van de wereld.
Ik weet nog dat ik jaren geleden, te jong om echt te begrijpen wat hij bedoelde, maar oud genoeg om me er diep door te laten verontrusten, Youp van ‘t Hek hoorde zeggen dat Nederland af was en alleen nog maar kapot kon. Nu zijn we kapot. Overal ligt as en puin en dode lichamen en een paar opportunisten die ringen en horloges van de lijken proberen te pikken voordat ze opgeblazen worden door hun eigen radicalisatie. Ze zullen trots om zich heen kijken en blij verkondigen dat nu iedereen het met ze eens is, niet begrijpend dat dat is omdat de rest van al het leven vernietigd is. Alle alternatieven zijn eerst afgewezen, toen uitgelachen en daarna kapot geschoten. Niet als loslopend wild, want wild loopt bij ons niet los. Wild staat in de stal om melk te verkopen, of zit onder een hoofddoek waarvan we niet weten of we hem goedkeuren of niet. Wild was allang vergaan, toen wij nog dachten naar buiten te kijken en in onze eigen reflectie de schoonheid en perfectie dachten te herkennen van de wildernis en onze eigen natuur. Niet wetend dat wij niet buiten waren en dat die ander en die natuur niet bestond zoals wij dachten, er nergens ramen waren, maar alleen met bloed besmeurde muren waarop we onze nagels kapot hadden gekrabd in een wanhopige poging iets te voelen en iets anders te zien dan onszelf, omdat het wel goed toeven was in geïsoleerde veiligheid, maar we een buiten vermoedden waarvan we het bestaan niet wilden erkennen. En nu is het te laat. Ik weet niet of het eerder nog op tijd was geweest, of er ooit een kans was. Alleen dat het nu te laat is. We staan buiten. De overwinning claimend in het licht van de verslagenheid. Van wie win je als je allemaal hetzelfde bent? Als iedereen verslagen is, jezelf incluis, wat kun je dan nog verdedigen? Waar is dan het rationele denken? Linksom of rechtsom manoeuvrerend in het niets is nog altijd manoeuvrerend in het niets. En als er niets meer is om voor te vechten, als je alleen nog maar rechtop staat om te laten zien dat jij het recht hebt verworven om als laatste te sterven, dan is het voorbij. De rest lijkt stilte. Omdat je in de kakofonie van de haat en het breken van levens toondoof wordt voor het alternatief. Het enige wat overblijft. Liefde.
Dus als u mij wilt excuseren. Ik zet de t.v. uit en ik ga hier eens even lekker een potje radicaal lief zitten hebben, want iets beters weet ik niet. Er is geen ratio die ons hier nog uit gaat helpen, alleen het affect waarvan we het bestaan ontkennen, tenzij we woorden moeten geven aan de verschrikking. Ik zal liefhebben. Bind mij de bommen om. Ik ontplof om nog iets te voelen. Mijn woede is liefde. Mijn niet-begrijpen is liefde. Ik zal liefhebben. Omdat er niets anders te doen is. Omdat ik niets anders kan. Ik zal liefhebben. Altijd. En schrijven. Maar dat is eigenlijk hetzelfde.